ECLI:NL:GHAMS:2019:3910

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
23-000330-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-nakoming van de Leerplichtwet 1969 door een alleenstaande moeder

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een alleenstaande moeder, was in eerste aanleg veroordeeld voor het niet nakomen van de verplichtingen uit de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot haar leerplichtige zoon. De tenlastelegging betrof de periode van 3 september 2018 tot en met 19 september 2018, waarin de verdachte niet zorgde dat haar zoon, die ingeschreven stond op een school, deze school geregeld bezocht. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter, waarin zij was veroordeeld tot een geldboete van € 800,00, subsidiair 16 dagen hechtenis, waarvan € 650,00 subsidiair 13 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 september 2019 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat er sprake was van psychische overmacht, aangezien de verdachte op de sterfdag van haar vader naar zijn graf in Suriname moest gaan, wat haar psychisch zwaar viel. Het hof heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden niet zodanig waren dat de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon bieden aan de verplichtingen van de Leerplichtwet. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor een overtreding van deze wet en heeft rekening gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, waaronder haar rol als alleenstaande moeder en haar financiële problemen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd, het bewezen verklaarde als strafbaar gekwalificeerd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 800,00, met de voorwaarde dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de verdachte vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000330-19
datum uitspraak: 26 september 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-245794-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 september 2019.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 03 september 2018 tot en met 19 september 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [naam], geboren op [geboortedatum 2] 2013, althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van de jongere [naam], geboren op [geboortedatum 2] 2013, had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten [school], stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 3 september 2018 tot en met 19 september 2018 te Amsterdam, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [naam], geboren op [geboortedatum 2] 2013, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten [school], stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 2, eerste lid, van die wet opgelegde verplichtingen niet nakomen.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu sprake was van psychische overmacht. De verdachte heeft op 12-jarige leeftijd haar vader verloren. Zij is vanaf dat moment door een diep dal gegaan. Om verder te kunnen met haar leven en het verdriet een plek te geven, moest zij op de sterfdag van haar vader naar zijn graf in Suriname. Dit werd ook geadviseerd tijdens haar therapie door de psycholoog. Aangezien zij een alleenstaande moeder is, zag zij zich genoodzaakt om haar leerplichtige zoontje mee te nemen. De psychische druk was zo groot, dat zij, ondanks het feit dat zij daarvoor geen toestemming had van de leerplichtambtenaar, niet anders kon handelen dan zij heeft gedaan. Deze psychische druk is nog versterkt door haar moeder, van wie zij afhankelijk is voor de zorg van haar zoontje, die de reis naar het graf ook van haar verlangde.
Het hof overweegt als volgt.
Van psychische overmacht - in de zin van een de strafbaarheid van de verdachte uitsluitende omstandigheid - kan worden gesproken indien de verdachte heeft gehandeld onder zodanige, (mede) door externe omstandigheden veroorzaakte, psychische drang dat zij daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon of behoorde te bieden.
Het hof wil aannemen dat bij de verdachte de sterke wens leefde haar vaders graf in Suriname op zijn sterfdag te bezoeken in het kader van rouwverwerking, ook al was dit dertien jaar na zijn overlijden. Dit gegeven, en hetgeen overigens – slechts zeer summier met stukken onderbouwd – is aangevoerd, rechtvaardigt niet de conclusie dat sprake was van dusdanig benarde psychische omstandigheden dat de verdachte de afwijzing van haar verlofaanvraag door de leerplichtambtenaar en de ongegrondverklaring van het bezwaar, naast zich neer mocht leggen, en van haar in redelijkheid niet te vergen viel dat zij naliet de Leerplichtwet 1969 (hierna: Lpw 1969) te overtreden.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kantonrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 800,00 subsidiair 16 dagen hechtenis waarvan € 650,00 subsidiair 13 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, maar dan geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de strafmaat gesteld dat in het geval de verdachte toch veroordeeld wordt, zij schuldig dient te worden verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel, dus toepassing van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Dit gezien het feit dat de verdachte al genoeg gestraft is door de hele gang van zaken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ten aanzien van de verdachte is bewezenverklaard dat zij gedurende een periode van 13 dagen niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Lpw 1969 te zorgen dat haar zoon [naam], de school waar hij stond ingeschreven, geregeld bezocht.
De Lpw 1969 verplicht de ouder om ervoor te zorgen dat de jongere als leerling op een school of instelling staat ingeschreven en dat de jongere die school of instelling na inschrijving regelmatig bezoekt. Op deze manier wordt onder meer getracht schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten te voorkomen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 augustus 2019 is zij niet eerder ter zake van overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Lpw 1969 onherroepelijk veroordeeld.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met haar persoonlijke omstandigheden. De verdachte is een alleenstaande moeder van een zoon. Zij heeft een grote schuld. Hiervoor zit zij in de schuldhulpverlening. Zij studeert en werkt daarnaast hard om haar schuld af te kunnen betalen.
Het hof acht, alles afwegende, de door de advocaat-generaal gevorderde geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden duur en hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 800,00 (achthonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 september 2019.
mr. Durdu-Agema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]
.