In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een alleenstaande moeder, was in eerste aanleg veroordeeld voor het niet nakomen van de verplichtingen uit de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot haar leerplichtige zoon. De tenlastelegging betrof de periode van 3 september 2018 tot en met 19 september 2018, waarin de verdachte niet zorgde dat haar zoon, die ingeschreven stond op een school, deze school geregeld bezocht. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter, waarin zij was veroordeeld tot een geldboete van € 800,00, subsidiair 16 dagen hechtenis, waarvan € 650,00 subsidiair 13 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 september 2019 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat er sprake was van psychische overmacht, aangezien de verdachte op de sterfdag van haar vader naar zijn graf in Suriname moest gaan, wat haar psychisch zwaar viel. Het hof heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden niet zodanig waren dat de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon bieden aan de verplichtingen van de Leerplichtwet. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor een overtreding van deze wet en heeft rekening gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, waaronder haar rol als alleenstaande moeder en haar financiële problemen.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd, het bewezen verklaarde als strafbaar gekwalificeerd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 800,00, met de voorwaarde dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de verdachte vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.