ad (i)
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2018 van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierpagina’s 3-4) leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden af:
De verdachte reed als bestuurder in een huurauto die veel werd gebruikt door criminelen
(het hof begrijpt – gelet op het proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2018 van [verbalisant 3], [verbalisant 4],
[verbalisant 5] en [verbalisant 6], dossierpagina’s 5-7 – dat het voertuig een huurauto betrof op naam van verhuurder [verhuurder] die, naar de politie bekend was, veelvuldig voertuigen verhuurde aan criminelen). De verdachte reed in die auto, op rijbaan 2 van de rijksweg A 10, harder dan het overige verkeer waardoor [verbalisant 1] en [verbalisant 2], die achter de verdachte reden, nauwelijks dichterbij konden komen. De verdachte gaf geen gehoor aan het door de politie gegeven volgteken, maar schoof op naar rijbaan 3 en verlaagde zijn snelheid naar 60-70 km per uur. Op die rijbaan bleef hij rijden, waarbij hij druk aan het bewegen was in de auto en aan het rommelen ter hoogte van het dashboard en ter hoogte van zijn eigen benen. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben de verdachte vervolgens staandegehouden op grond van de Wegenverkeerswet. Zij hoorden portofonisch dat de verdachte lid zou zijn van een groep uit Amsterdam-Zuid die zich bezig hield met drugszaken.
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden hebben [verbalisant 1] en [verbalisant 2] besloten over te gaan tot het fouilleren van de verdachte, welke fouillering vervolgens is uitgevoerd door een collega, opsporingsambtenaar [verbalisant 7], die hiervan (na te noemen) afzonderlijk proces-verbaal heeft opgemaakt.
Naar het oordeel van het hof leveren de door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gerelateerde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, ernstige bezwaren op als bedoeld in artikel 9, lid 2 van de Opiumwet, op grond waarvan [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bevoegd waren de verdachte aan zijn kleding te (doen) onderzoeken. De omstandigheid dat het relaas van andere opsporingsambtenaren mogelijk op details afwijkt van dat van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] brengt het hof niet tot een ander oordeel.