In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 14 juni 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1966, was eerder veroordeeld voor fietsendiefstallen en stond terecht voor poging tot diefstal van een fiets. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve wat betreft de strafoplegging en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 dagen. De advocaat-generaal vorderde een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft echter besloten om de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, rekening houdend met de verbeterde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn motivatie om een nieuwe start te maken en zijn betrokkenheid bij vrijwilligerswerk. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, omdat de proeftijd niet meer kon worden verlengd. De op te leggen straf is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de beslissing genomen om de gevangenisstraf niet ten uitvoer te leggen, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit.