In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 18 september 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in Suriname in 1975, was beschuldigd van diefstal van levensmiddelen, waaronder bietjes, erwtensoep en een salade, die toebehoorden aan een winkel in Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 augustus 2018 deze goederen heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De tenlastelegging is door het hof verbeterd waar nodig, zonder dat dit de verdediging van de verdachte heeft geschaad.
Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd, maar is tot dezelfde bewezenverklaring gekomen. De strafoplegging is echter gewijzigd. De politierechter had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken opgelegd, maar het hof heeft besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op te leggen, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. Deze beslissing is genomen op basis van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die te maken heeft met financiële problemen, dakloosheid en middelengebruik.
Het hof heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf verbonden, waaronder meldplicht bij de reclassering, deelname aan een training en ambulante behandeling. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf is afgewezen. Het hof heeft de reclassering opdracht gegeven tot toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer, waarbij de rechters A.M. van Woensel, F.M.D. Aardema en L.I.M. van Bergen aanwezig waren.