ECLI:NL:GHAMS:2019:434

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
18 februari 2019
Zaaknummer
23-004198-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake valsheid in geschrift, gebruik maken van valse stukken en witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van het opmaken van valse stukken, het gebruik maken van valse stukken en witwassen. De tenlastelegging omvatte onder andere het indienen van valselijk opgemaakte belastingaangiften en het gebruik van valse kwitanties om belastingteruggaven te verkrijgen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 25 juni 2008 tot en met 15 september 2014, samen met anderen, valse kwitanties heeft opgemaakt en deze heeft gebruikt om de Belastingdienst te misleiden. Tijdens een doorzoeking op 17 februari 2015 werd een aanzienlijk geldbedrag van € 124.930 aangetroffen, waarvan het hof concludeerde dat dit bedrag vermoedelijk afkomstig was uit misdrijf. De verdachte ontkende schuld, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de medeverdachte ongeloofwaardig waren. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarbij het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en de straffen werden verhoogd. De verdachte werd ook veroordeeld tot de verbeurdverklaring van het aangetroffen geldbedrag.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004198-16
datum uitspraak: 13 februari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 november 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-845023-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 juli 2017, 23 november 2018, 12 december 2018, 16 januari 2019 en 30 januari 2019, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 juni 2008 tot en met
15 september 2014, te Haarlem, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(een groot aantal) geschrift(en) die/dat bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
waaronder
(een) kwitantie(s) van [vereniging 1], en/of
(een) kwitantie(s) van [stichting 1], en/of
(een) kwitantie(s) van [stichting 2], en/of
(een) kwitantie(s) van [vereniging 2], en/of
(een) kwitantie(s) van [stichting 3], en/of
(een) kwitantie(s) van [kerk], en/of
(een) kwitantie(s) van [school],
valselijk heeft/-opgemaakt of heeft/-vervalst, bestaande die valsheid hierin dat hij en/of zijn mededader(s) op deze kwitanties, valselijk en in strijd met de waarheid heeft/hebben vermeld
op de kwitantie van [vereniging 1] d.d. 13 juli 2013 (D 009) dat [naam 1]
in 2013 een bedrag heeft gedoneerd van € 1.750 en/of
op de kwitantie van [stichting 1] d.d. 31 december 2013 (D 038) dat [naam 2] een bedrag heeft gedoneerd van € 1.350 en/of
op de kwitantie van de [stichting 2] d.d. 31 december 2013 (D 012) dat [naam 3] een bedrag heeft gedoneerd van € 480 en/of
op de kwitantie van [vereniging 2] d.d. 31 december 2013 (D 026) dat [naam 4] een bedrag heeft gedoneerd van € 750 en/of
op de kwitantie van de [stichting 3] (D 472) d.d. 13-3-2010 dat [naam 5] een gift heeft gegeven van € 3.500 euro en/of op de kwitantie van de [stichting 3] (D 470) d.d. 29-12-2010 dat [naam 6] een gift heeft gegeven van € 1.864 en/of
op de kwitantie van de [kerk] d.d. 31-12-2013 (D 22) dat [naam 7] een bedrag van € 600 heeft gegeven, en/of
op de kwitantie van het [school] d.d. 31-01-2013 (D 47) dat mw. [naam 18] een bedrag van € 385 heeft betaald,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2:
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 juni 2008 tot en met
15 september 2014, te Haarlem, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
telkens opzettelijk (een) vals(e) of vervalst(e) geschriften(en) heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad en/of telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) geschrift(en), terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die geschrift(en) bestemd was/waren
voor gebruik als ware deze echt en onvervalst,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
1. een) vragenbrie(f)(ven) van de Belastingdienst ten name van [naam 3] (met bijlage(n)
(D 304), en/of
2. ( een) vragenbrie(f)(ven) van de Belastingdienst ten name van [naam 9] (met bijlage(n))
(D 300 en D 301) en/of
3. ( een) vragenbrie(f)(ven) van de Belastingdienst ten name van [naam 4] (met bijlage(n)) (D 24 / D 24a) en brief d.d. 1 december 2014, en/of
4. ( een) vragenbrie(f)(ven) van de Belastingdienst ten name van [naam 10] (met bijlage(n)) (D 322 /
D 322a),
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
opgestuurd naar de Belastingdienst,
en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat op die (vragen) brieven antwoorden zijn gegeven niet overeenkomstig de waarheid en/of verwezen is naar bijlagen die vals zijn en/of er bijlage(n) zijn meegestuurd, waaronder kwitanties, waarop betalingen stonden die in werkelijkheid niet had(den) plaatsgevonden;
en/of
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met
17 februari 2015, te Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door (een) listige kunstgre(e)p(en) en/of een samenweefsel van verdichtsels, iemand, te weten de Belastingdienst, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) - ter verkrijging van voorlopige teruggave(n) - een document, te weten (een) valselijk opgemaakte of vervalste (elektronische) aangifte(n) inkomstenbelasting op naam van [naam 6] en/of [naam 3] en/of [naam 9] en/of [naam 4] en/of [naam 10] bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende (onder meer) dat er giften zijn gedaan aan moskeeën en/of geldbedragen zijn betaald aan geloofshuizen en/of dat geldbedragen zijn betaald aan schoolinstellingen,
waardoor verdachte en/of zijn mededader(s) de suggestie heeft/hebben gewekt dat de perso(o)n(en) genoemd op de (electronische) aangifte(n) inkomstenbelasting recht had(den) op deze voorlopige teruggave(n), waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemd(e) toeslag(en)
ten bedrage van ongeveer 48.950 euro, althans enig geldbedrag;
3:
hij, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 8 november 2007 tot en met 17 februari 2015,
te Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (van)
één of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van in totaal 124.930 euro, althans enig geldbedrag,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen/verhuld en/of heeft verborgen/verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die
voorwerp(en)/geldbedrag(en) was/waren en/of wie dat/die
voorwerp(en)/geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad,
heeft omgezet en/of overgedragen en/of verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of van dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Geldigheid van de dagvaarding

Het hof is met de rechtbank ambtshalve van oordeel dat de dagvaarding ten dele nietig is. Ten aanzien van het onder 2 cumulatief alternatief ten laste gelegde is de tenlastelegging onvoldoende duidelijk.
De ten laste gelegde gedraging, te weten het bij de Belastingdienst indienen van valselijk opgemaakte
of vervalste elektronische aangiften inkomstenbelasting ter verkrijging van voorlopige teruggaven, valt immers niet te rijmen met het ten laste gelegde beoogde gevolg, namelijk het verkrijgen van toeslagen.
De tenlastelegging is temeer onvoldoende duidelijk, nu het ten laste gelegde geldbedrag van
€ 48.950 niet valt te herleiden uit de stukken in het dossier en de officier van justitie ter terechtzitting
in eerste aanleg niet nader heeft kunnen toelichten hoe dit geldbedrag tot stand is gekomen.
Het hof zal, gelet op het voorgaande, de dagvaarding nietig verklaren voor zover het onder 2 cumulatief alternatief ten laste gelegde betreft.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en, mede in verband daarmee, tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bespreking bewijsverweren

Inleiding
Het hof neemt de hieronder vermelde feitelijke vaststellingen over uit het vonnis van de rechtbank (vonnis, pagina 3) – waaronder de bewijsmiddelen, zoals deze in de voetnoten van het vonnis staan vermeld [1] – en maakt die tot de zijne, waarbij het hof opmerkt dat deze vaststellingen ook niet zijn betwist.

Naar aanleiding van een aangifte van de Belastingdienst Utrecht-Gooi, dat(hof: die)
een onderzoek deed naar een facilitator, waar een belastingplichtige tussen zat wiens aangifte over 2013 door middel van het IP-adres van de [bedrijf 1]
(hierna: [bedrijf 1] ) was ingediend, heeft het team systeemfraude van de Belastingdienst een query gedraaid op het IP-adres van [bedrijf 1]. Uit de resultaten van deze query bleek dat via dit IP-adres honderden aangiften inkomstenbelasting waren ingediend. In bijna alle gevallen waren specifieke zorgkosten opgevoerd, in afgeronde bedragen. Het IP-adres stond op naam van [verdachte] (hierna: verdachte), eigenaar van genoemd [bedrijf 1]. Verdachte is getrouwd met [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte). [2]
Uit nader onderzoek rees bij de Belastingdienst het vermoeden dat sprake was van frauduleus aangiftegedrag, wat voor de Belastingdienst aanleiding was om het onderzoek naar [bedrijf 1] bij de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (hierna: FIOD) aan te melden. Het onderzoek van de FIOD heeft ertoe geleid dat op 17 februari 2015 een doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van verdachte en de medeverdachte heeft plaatsgevonden. Tijdens de doorzoeking is een contant geldbedrag van in totaal € 124.930 aangetroffen, waarvan € 115.550 (…) in een koffer, die voorzien was van een label op naam van verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting(hof: in eerste aanleg)
verklaard dat hij als belastingconsulent aangiften inkomstenbelasting voor belastingplichtigen heeft ingediend, door gebruik te maken van de DigiD van deze belastingplichtigen. Hij heeft er daarbij niet bij stilgestaan dat hij dit
ook had kunnen doen via het aan hem toegekende beconnummer.
De verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten.
Feit 1: opmaken valse stukken
De verdachte is tenlastegelegd dat hij een groot aantal geschriften (kwitanties) valselijk heeft opgemaakt waarbij zeven kwitanties specifiek worden omschreven. De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte van dit feit vrij te spreken. De verweren van de raadsvrouw bespreekt het hof – indien nodig – hierna.
Het hof gaat, op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen, uit van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals hieronder vermeld. [3] Het hof neemt de hieronder vermelde overwegingen van de rechtbank over (vonnis, pagina’s 3-5) en maakt deze tot de zijne.

De Belastingdienst heeft naar aanleiding van de via het IP-adres van verdachte ingediende aangiften inkomstenbelasting in totaal 38 vragenbrieven verzonden naar de in deze aangiften vermelde belastingplichtigen. Hiervan zijn een aantal geretourneerd. Sommige vragenbrieven waren ter onderbouwing van de opgevoerde aftrekposten voorzien van bewijsstukken, waaronder kwitanties. Naar aanleiding van de in de vragenbrieven gegeven antwoorden, het ontbreken van gevraagde stukken, kopieën van stukken en enkele originelen, rees bij de Belastingdienst het vermoeden dat onjuiste aangiften waren ingediend en dat toegestuurde bescheiden vals dan wel vervalst waren. [4]
In het dossier bevindt zich een overzicht van de door de Belastingdienst ontvangen (kopie) kwitanties die betrekking hebben op door belastingplichtigen gedoneerde geldbedragen aan
de onder 1 ten laste gelegde instellingen. [5]
Uit nader onderzoek naar deze kwitanties is het volgende gebleken:
-
op alle kwitanties, met uitzondering van die van [stichting 3], is het woord euro (voluit) geschreven met een letter E op de wijze dat doet denken aan het euroteken (€);
-
belastingplichtigen, woonachtig in [plaats], zouden hebben gedoneerd aan een [vereniging 3] in Den Haag;
-
belastingplichtigen van Marokkaanse afkomst, zouden hebben gedoneerd aan een moskee waar hoofdzakelijk moslims van Surinaamse, Indiase en Pakistaanse origine komen;
-
een belastingplichtige, woonachtig in Haarlem en van Marokkaanse afkomst, zou aan een Surinaamse Moskee in Amsterdam hebben gedoneerd. [6]
Tijdens de doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van verdachte zijn bovendien de volgende voorwerpen aangetroffen:
-
negen niet ingevulde of deels gebruikte kwitantieboekjes, die afkomstig zijn van de [vereniging 1];
-
zestien kopie kwitanties die afkomstig zouden zijn van [stichting 1];
-
een stempel met de druktekst [adres stichting 1];
-
een deels gebruikt ontvangstbewijsboekje van de [vereniging 2] en zeven ingevulde ontvangstbewijzen van [vereniging 2];
-
een stempel met de tekst “[kerk] [adres kerk] en vier blanco kwitantieboekjes; (…) [7] .
Verdachte heeft geen redelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van deze voorwerpen
in zijn woning. Iemand anders zou een tasje met deze spullen hebben achtergelaten in de woning.
Naar aanleiding van de hiervoor omschreven onderzoeksbevindingen heeft de FIOD alle vertegenwoordigers van op de tenlastelegging vermelde instellingen gehoord. Zij hebben allen verklaard dat de kwitanties niet door hen zijn uitgegeven of onjuist zijn. Voorts konden alle vertegenwoordigers geen gehoor geven aan de vordering om bescheiden met betrekking tot de aan de Belastingdienst verstuurde kwitanties te overhandigen, omdat de gevraagde kwitantienummers en de op de kwitanties vermelde personen niet voorkwamen in de administratie. [8]
Tot slot zijn een aantal personen gehoord die volgens de kwitanties geld zouden hebben gedoneerd aan de in de tenlastelegging vermelde instellingen. De personen hebben verklaard dat verdachte voor hen de belastingaangifte heeft ingediend. Verder hebben zij verklaard dat zij zich tot verdachte hebben gewend nadat zij de vragenbrief van de Belastingdienst hadden ontvangen. Tot slot hebben zij allen verklaard niet bekend te zijn met de kwitanties. [9]
Nadere overweging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat naar aanleiding van de door de Belastingdienst verstuurde vragenbrieven, belastingplichtigen met deze vragenbrieven naar verdachte zijn gegaan. Verdachte heeft vervolgens, ter onderbouwing van in de belastingaangiften opgevoerde persoonsgebonden aftrekposten, de ingevulde en geretourneerde vragenbrieven voorzien
van diverse bescheiden, waaronder kwitanties. Op deze kwitanties staat vermeld dat de belastingplichtigen geld hebben gedoneerd aan instellingen. Gelet op de verklaringen van
de belastingplichtigen en de vertegenwoordigers van deze instellingen, is evenwel in werkelijkheid geen geld gedoneerd.
Op grond van het voorgaande gaat het hof er van uit dat de verdachte, buiten medeweten van zijn klanten, de kwitanties na de ontvangst van de vragenbrieven valselijk heeft opgemaakt om als bewijs
te dienen van de daarop vermelde (gepretendeerde) giften.
Hetgeen overigens, dienaangaande, als verweer is ingebracht kan niet tot een ander oordeel leiden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de verdachte de onder 1 ten laste gelegde geschriften, de kwitanties, valselijk heeft opgemaakt en tevens het oogmerk heeft gehad deze geschriften als echt
en onvervalst te gebruiken. Het onder 1 ten laste gelegde kan dus bewezen worden verklaard.
Feit 2: gebruik maken van valse stukken
De verdachte is tenlastegelegd dat hij (namens een aantal klanten) de Belastingdienst valse stukken heeft toegestuurd (onjuist ingevulde vragenbrieven). De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte van dit feit vrij te spreken. De verweren van de raadsvrouw bespreekt het hof – indien nodig – in het onderstaande.
Het hof gaat, op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen, uit van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals hieronder vermeld. [10] Het hof neemt de hieronder vermelde overwegingen van de rechtbank over (vonnis, pagina’s 5-6) en maakt deze tot de zijne.

Algemeen
Verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 25 juni 2008 tot en met 15 september 2014 telkens opzettelijk valse geschriften naar de Belastingdienst heeft opgestuurd, te weten het aan de Belastingdienst retourneren van onjuist ingevulde vragenbrieven.
De rechtbank gaat voor wat betreft de datum van ontvangst van de geretourneerde vragenbrieven door de Belastingdienst uit van de op deze vragenbrieven door de Belastingdienst geplaatste stempels. Deze datum is van belang, nu het gebruik maken van een vals/vervalst geschrift moet strekken ter misleiding van degene ten aanzien van wie het geschrift wordt gebruikt – in casus de Belastingdienst – (…)
Gedeeltelijke vrijspraak
Voor wat betreft de vragenbrieven van de Belastingdienst ten name van [naam 9]
en [naam 4], constateert de rechtbank dat deze respectievelijk op 24 september 2016 en
25 september 2016 bij de Belastingdienst zijn binnengekomen. De verweten gedraging valt buiten de ten laste gelegde periode, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de vragenbrieven ten namen van [naam 3] en [naam 10]
De geretourneerde vragenbrief van de Belastingdienst ten name van [naam 3] (hierna: [naam 3]) is op 12 september 2014 door de Belastingdienst ontvangen. In deze vragenbrief wordt verwezen naar bijlagen die de gemaakte zorgkosten en gedane giften moeten onderbouwen. [11] Uit onderzoek en de verklaring van [naam 3] blijkt dat deze zorgkosten niet zijn gemaakt en de giften niet zijn gedaan. Verder heeft [naam 3] verklaard dat verdachte haar belastingadviseur was en dat hij haar aangifte inkomstenbelasting 2013 heeft ingevuld. Ten aanzien van de vragenbrief heeft zij verklaard deze niet te hebben ingevuld, maar dat zij wel haar handtekening erop heeft gezet. [12]
De geretourneerde vragenbrief van de Belastingdienst ten name van [naam 10] (hierna: [naam 10]) is op 4 september 2014 door de Belastingdienst ontvangen. In deze vragenbrief wordt verwezen naar een bijlage die gedane giften moet onderbouwen en staat vermeld dat [naam 10] bij het invullen hulp heeft gehad van een kennis. [13] [naam 10] heeft verklaard dat hij de vragenbrief aan verdachte heeft gegeven en dat verdachte het verder zou afhandelen. Verdachte heeft de vragenbrief ingevuld, waarna [naam 10] deze heeft ondertekend. De bijgevoegde kwitantie blijkt
uit onderzoek valselijk te zijn opgemaakt. [14]
In hoger beroep gevoerde verweren
Ten aanzien van door de verdediging in hoger beroep gevoerde verweren, overweegt het hof als volgt.
Het verweer dat niet is bewezen dat de verdachte de vragenbrief ten aanzien van [naam 3] heeft verzonden, faalt. De verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank verklaard dat [naam 3] met de vragenbrief bij de verdachte is geweest en dat [naam 3] de vragen zelf heeft beantwoord. Wanneer [naam 3] echter met de vragenbrief (DOC-304) wordt geconfronteerd, waarin wordt gevraagd om een schriftelijke onderbouwing van de aftrek van specifieke ziektekosten en de aftrek van giften, heeft hij verklaard dat hij op dit formulier alleen zijn handtekening herkent. Volgens [naam 3] is alles dat is ingevuld, op zijn handtekening na, niet zijn handschrift. [15] Ook heeft [naam 3] verklaard dat hij de verdachte vertrouwde en dat hij hem alle gegevens, zoals zijn DigiD (
het hof begrijpt: de inlogcodes die nodig zijn om een aangifte digitaal te verzenden), heeft gegeven. [16]
[naam 10] heeft, geconfronteerd met de vragenbrief (DOC-322) en bijgevoegde kwitantie, verklaard dat hij deze kwitantie nog nooit heeft gezien, kwitanties ook niet heeft afgegeven, dat hij de sociaal cultureel vereniging “[vereniging 2]” – zoals vermeld op de kwitantie – niet kent en dat niet hij – maar, naar hij vermoedt de verdachte – deze kwitantie naar de Belastingdienst heeft verstuurd. [17] Op grond van de geloofwaardige en gelijkluidende verklaringen van deze getuigen, staat vast dat het de verdachte is geweest die de vragenbrieven heeft opgestuurd naar de Belastingdienst en wordt het desbetreffende verweer verworpen.
Onder feit 1 heeft het hof vastgesteld dat de verdachte, buiten medeweten van zijn klanten, kwitanties na de ontvangst van de vragenbrieven valselijk heeft opgemaakt om als bewijs te dienen van de daarop vermelde (gepretendeerde) giften. Op basis van deze vaststelling en de verklaringen van [naam 3] en [naam 10], stelt het hof vast dat de verdachte de vragenbrieven en de bijgevoegde kwitantie van [naam 3] en [naam 10] heeft opgestuurd naar de Belastingdienst.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het onder 2, punt 1 en 4 ten laste gelegde, bewezen kan worden verklaard.
Feit 3: witwassen
Het hof stelt vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat
het onder 3 ten laste gelegde geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Daarom zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer van een vermoeden van witwassen sprake is.
Tijdens de doorzoeking van de woning is – als hiervoor reeds aangegeven – € 124.930 aangetroffen, waarvan € 115.550 in een koffer.
Het fysiek bewaren van zo’n groot geldbedrag in huis is hoogst ongebruikelijk en gaat gepaard met aanzienlijke veiligheidsrisico’s, waarbij onder meer kan worden gedacht aan diefstal en brand.
Gelet hierop en gelet op:
  • het nalaten van het aan de Belastingdienst opgeven van het – onder meer – in de koffer aangetroffen geld;
  • de omstandigheid dat het tevens gaat om een groot aantal coupures van € 500, die in het normale betalingsverkeer zeldzaam zijn,
is het hof van oordeel dat meerdere typologieën van witwassen op deze zaak van toepassing zijn
en dat op basis daarvan een vermoeden van witwassen jegens de verdachte is gerechtvaardigd.
Gelet op dit vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
Het hof gaat, op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen, uit van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals hieronder vermeld. [18] Het hof neemt de hieronder vermelde overwegingen van de rechtbank over (vonnis, pagina’s 7-9) en maakt deze tot de zijne waarbij het hof een aantal voetnoten heeft toegevoegd.

Op 17 februari 2015 is de woning van verdachte en de medeverdachte is doorzocht. Tijdens de doorzoeking is een contant geldbedrag van in totaal € 124.930 aangetroffen. Het overgrote deel hiervan bevond zich in een koffer, te weten een bedrag van in totaal € 115.550,-. Het in de koffer aangetroffen geldbedrag bestond uit 71 biljetten van € 500,-, 123 biljetten van € 200,-,
216 biljetten van € 100,- en 677 biljetten van € 50,-. Op de koffer stonden de initialen
“[verdachte]”, vermoedelijk “[verdachte]” (verdachte) en was een label bevestigd met de personalia van verdachte. Verdachte ontkent dat het bedrag van hem is. De echtgenote van verdachte, tevens medeverdachte, heeft verklaard dat het in de koffer aangetroffen geldbedrag van haar is.
Ook heeft zij verklaard dat verdachte hiervan op de hoogte was en dat hij heeft geholpen met het tellen van het geld. [19]
Verder is in de werkkamer van [verdachte] € 6.775,- aangetroffen. In de slaapkamer van verdachte en [medeverdachte] is € 1.120,- aangetroffen. Tot slot is in de slaapkamer van de dochter van verdachte en [medeverdachte] € 1.485,- aangetroffen. [20]
(…)
Gezien de verklaring van de medeverdachte, inhoudende dat zij samen met verdachte het in
de koffer aangetroffen geldbedrag heeft geteld, in samenhang met het feit dat de initialen van verdachte op de koffer staan en een label met zijn personalia bevat, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist van de aanwezigheid van het contante geldbedrag.
(…)
Verifieerbare verklaring?
Verdachte betwist, gezien de verklaring de medeverdachte, dat het geld van misdrijf afkomstig is.
De medeverdachte heeft gedurende het strafrechtelijk onderzoek en ter terechtzitting(hof: in eerste aanleg)
meerdere en wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van het grote geldbedrag in de koffer. Zo heeft zij verklaard dat zij vanaf september 1979 tot december 1994[het hof begrijpt: van 1979 tot 1991]
– ten tijde van haar dienstverband bij Hoogovens haar volledige salaris – in totaal fl. 120.000,- heeft gespaard. [21] Ook heeft verdachte verklaard dat
zij één jaar bij het [bedrijf 2] heeft gewerkt, alwaar zij ongeveer
€ 3.000,- per maand verdiende. [22] Ter terechtzitting(hof: in eerste aanleg)
heeft de medeverdachte verklaard dat zij fl. 3.000,- netto per maand verdiende. Haar salaris werd contant uitbetaald, in totaal € 32.000,-. In het jaar 2007 heeft zij de [stichting 4] opgericht. Het aangetroffen geld zou zij contant en per kas als startkapitaal hebben ingebracht in de vorm van een lening, ten bewijze waarvan verdachte bij de FIOD door haar opgemaakte jaarstukken, bestaande uit 2 bladzijden, heeft overgelegd, die zich bij de stukken bevinden. De medeverdachte heeft verder verklaard dat zij een optie op 77 graven had genomen. [23] In 2009 heeft zij deze optie opgezegd. [stichting 5] heeft hiervoor in totaal € 30.000,- betaald, waarvan € 20.000,- contant, aldus de medeverdachte.
Tot slot heeft de medeverdachte verklaard [24] dat zij haar spaargeld in eerste instantie op een bankrekening had staan, maar dat zij dit in de periode van december 1990 tot 2000 – ruim
fl. 300.000,- – contant heeft opgenomen. De aangetroffen € 500,- biljetten heeft zij van de bank ontvangen toen zij in 2002 guldens naar euro’s ging omwisselen.
Het Openbaar Ministerie heeft onderzoek gedaan naar de, uit de verklaring van de medeverdachte blijkende, herkomst van haar alternatieve inkomsten. Uit dit onderzoek is
het volgende gebleken:
-
uitgaande van de verklaring van de medeverdachte, zou zij ten tijde van haar dienstverband bij [bedrijf 3] haar volledige salaris hebben gespaard en in diezelfde periode met verdachte twee woningen hebben gekocht en hun vijf kinderen hebben onderhouden; [25]
-
de voormalig eigenaar van [bedrijf 2] heeft verklaard dat verdachte(hof: medeverdachte, te weten: [medeverdachte])
5 a 6 maanden bij hem heeft gewerkt, dat het salaris van de medeverdachte via de bank werd uitbetaald en dat het door haar gestelde netto maandsalaris niet klopt; [26]
-
de beheerster van [stichting 5] heeft verklaard dat de door verdachte(hof: medeverdachte, te weten: [medeverdachte])
gestelde betalingen niet hebben plaatsgevonden en dat de stichting nooit € 20.000,- contant aan [stichting 4] heeft betaald; [27] (…)
-
de vordering van de medeverdachte op haar [stichting 4] is niet in haar aangifte inkomstenbelasting opgevoerd. [28]
Ter zitting(hof: in eerste aanleg)
is verder gebleken dat er geen leningsovereenkomst bestaat tussen de medeverdachte en de [stichting 4] en dat de “jaarstukken” van deze stichting, waaruit blijkt dat de “lening” contant per kas aan de stichting zijn verstrekt, door de medeverdachte zelf zijn opgesteld en dat daarop geen controle door een onafhankelijke derde, bijvoorbeeld een accountant, is uitgevoerd.
Uit de stukken blijkt verder dat de medeverdachte al enige tijd geen inkomen heeft en dat verdachte een relatief laag inkomen behaalt met zijn adviesbureau.
Het hof stelt vast dat voor zover de verklaring van de medeverdachte kon worden gecontroleerd deze op essentiële onderdelen onjuist is gebleken. Het hof acht de door de medeverdachte gegeven verklaring voor de herkomst van het geld dan ook volstrekt ongeloofwaardig en stelt deze terzijde.
Het hof komt, gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, tot de conclusie dat – na verwerping van de ongeloofwaardige verklaringen van de medeverdachte – de verdachte en/of de medeverdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het in de koffer aangetroffen geldbedrag.
Het hiervoor overwogene leidt tot het oordeel dat het, op grond van de feiten en omstandigheden die uit het beschikbare bewijsmateriaal kunnen worden afgeleid, niet anders kan zijn dan dat het in de koffer aangetroffen geldbedrag middellijk of onmiddellijk (mede) uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte hier wetenschap van had. Het hof is dan ook, anders dan de rechtbank, van oordeel dat sprake is van opzetwitwassen (in plaats van schuldwitwassen).
Hetgeen overigens nog in dit verband naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
Het hof voegt aan voorgaande overwegingen van de rechtbank nog ten overvloede toe dat de mogelijkheid dat een deel van het in de koffer aangetroffen geld op legale wijze door de verdachte is verworven, waarvan overigens niet is gebleken, niet af doet aan het oordeel dat ten aanzien van het gehele bedrag sprake is van witwassen, omdat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat, wanneer van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn vermengd met vermogensbestanddelen uit legale activiteiten, het aldus vermengde vermogen kan worden aangemerkt als geheel uit misdrijf afkomstig.
Vrijspraak overige aangetroffen contante geldbedragen
Het hof is ten aanzien van de overige aangetroffen contante geldbedragen van oordeel dat, gelet op
de wijze waarop deze bedragen in de woning van de verdachte zijn aangetroffen en gezien de relatief geringe hoogte hiervan, niet kan niet worden bewezen dat deze geldbedragen – groot € 9.380 – van misdrijf afkomstig zijn, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij in de periode van 25 juni 2008 tot en met 15 september 2014 te Haarlem een aantal geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een kwitantie van [vereniging 1], en
een kwitantie van [stichting 1], en
een kwitantie van [stichting 2], en
een kwitantie van [vereniging 2], en
twee kwitanties van [stichting 3], en
een kwitantie van [kerk], en
een kwitantie van [school],
valselijk heeft opgemaakt, bestaande die valsheid hierin dat hij op deze kwitanties, valselijk en in strijd met de waarheid heeft vermeld
op de kwitantie van [vereniging 1] d.d. 13 juli 2013 (D 009) dat [naam 1] in 2013 een bedrag heeft gedoneerd van € 1.750 en
op de kwitantie van [stichting 1] d.d. 31 december 2013 (D 038) dat [naam 2] een bedrag heeft gedoneerd van € 1.350 en
op de kwitantie van de [stichting 2] d.d. 31 december 2013 (D 012) dat [naam 3] een bedrag heeft gedoneerd van € 480 en
op de kwitantie van [vereniging 2] d.d. 31 december 2013 (D 026) dat [naam 4] een bedrag heeft gedoneerd van € 750 en
op de kwitantie van de [stichting 3] (D 472) d.d. 13-3-2010 dat [naam 5] een gift heeft gegeven van € 3.500 euro en op de kwitantie van de [stichting 3] (D 470) d.d. 29-12-2010 dat [naam 6] een gift heeft gegeven van € 1.864 en
op de kwitantie van de [kerk] d.d. 31-12-2013 (D 22) dat [naam 7] een bedrag van € 600 heeft gegeven, en
op de kwitantie van het [school] d.d. 31-01-2013 (D 47) dat mw. [naam 18] een bedrag van € 385 heeft betaald,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2:
hij in de periode van 1 september 2014 tot en met 15 september 2014 te Haarlem,
telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift, terwijl hij wist dat dat geschrift bestemd was voor gebruik als ware deze echt en onvervalst,
immers heeft verdachte
1. een vragenbrief van de Belastingdienst ten name van [naam 3] met bijlagen (D 304),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgestuurd naar de Belastingdienst,
bestaande die valsheid daarin dat op die vragenbrieven is verwezen naar bijlagen die vals zijn en er bijlagen zijn meegestuurd, waaronder kwitanties, waarop betalingen stonden die in werkelijkheid niet hadden plaatsgevonden,
en
4. een vragenbrief van de Belastingdienst ten name van [naam 10] met bijlage (D 322 / D 322a),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgestuurd naar de Belastingdienst,
bestaande die valsheid daarin dat op die vragenbrief antwoorden zijn gegeven die niet overeenkomstig zijn met de waarheid en verwezen is naar een bijlage die vals is en een bijlage is meegestuurd waarop betalingen stonden die in werkelijkheid niet hadden plaatsgevonden,
3:
hij op 17 februari 2015 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander een geldbedrag van in totaal 115.550 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn weergegeven in de voetnoten in dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een geldboete van 30.000 euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 185 dagen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal de verbeurdverklaring gevorderd van een bedrag van 124.930 euro.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft namens belastingplichtigen aangiften inkomstenbelasting ingediend en daarin gemaakte kosten opgevoerd die in werkelijkheid niet zijn gemaakt. Ter onderbouwing van de opgevoerde aftrekposten heeft de verdachte kwitanties valselijk opgemaakt. Deze kwitanties heeft hij als bijlage gevoegd bij de door hem naar de Belastingdienst opgestuurde valse vragenbrieven. De verdachte heeft hierdoor het vertrouwen dat de Belastingdienst in de juistheid van deze kwitanties en vragenbrieven moet kunnen worden gesteld schade toegebracht.
De verdachte heeft met zijn handelen bovendien misbruik gemaakt van mensen die voor het indienen van hun belastingaangifte hulp nodig hebben van derden, onder meer omdat zij de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn. Deze mensen hadden gezien zijn functie als belastingadviseur vertrouwen in de verdachte. Zij wisten veelal niet dat de door de verdachte namens hen ingediende belastingaangifte onjuist was en worden nu geconfronteerd met naheffingen.
Verder hebben de verdachte en zijn mededader [medeverdachte] zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 115.550. Door hun handelen hebben de verdachten opbrengsten uit enig misdrijf aan het zicht van justitie onttrokken en getracht daaraan een schijnbare legale herkomst te verschaffen.
Gelet op de ernst van de feiten, de rol die de verdachte daarbij wordt verweten en het feit dat hij geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedragingen – integendeel: hij heeft geprobeerd de beschuldigingen van zich af te werpen door met de beschuldigende vinger te wijzen naar de belastingplichtigen – kan niet worden gekomen tot een andere dan een vrijheidsbenemende straf. Het hof heeft daarbij gekeken naar de hoogte van straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd.
Nu het hof het opmaken van valse stukken, het gebruiken van valse stukken en, ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde, – anders dan de rechtbank – het medeplegen van witwassen bewezen verklaart, bestaat aanleiding bij de straftoemeting (fors) naar boven af te wijken van wat de rechtbank heeft opgelegd.
Omtrent de redelijke termijn overweegt het hof als volgt. De verdachte is op 9 november 2015 voor het eerst verhoord door de politie, op welke datum de op de redelijkheid te beoordelen termijn een aanvang nam. Op 2 november 2016 heeft de rechtbank vonnis gewezen. Namens de verdachte is op
16 november 2016 hoger beroep ingesteld. Heden, op 13 februari 2019, wijst het hof arrest.
Het hof stelt – in het licht van de te dier zake in beginsel gebruikelijke termijnen – vast dat er in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in
artikel 6, eerste lid, EVRM met drie maanden. Gelet evenwel op de beperkte overschrijding zal het hof volstaan met de enkele constatering van deze inbreuk op voornoemd artikel.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Verbeurdverklaring

Het onder 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot het hierna te noemen
in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp. Het zal daarom verbeurd worden verklaard.

Onttrekking aan het verkeer

Nu met betrekking tot de hierna te noemen onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven bescheiden het onder 1 en 2 bewezen verklaarde is begaan en zij van zodanige aard zijn
dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Verklaart verbeurd:
- Geld Euro, A.02.01.001 euro 115.550,00
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 6.00 STK Kwitantieboekjes van [stichting 6]
  • 1.00 STK Agenda Bruin 2013
  • 1.00 STK Agenda 2012
  • 4.00 STK Papier losse kwitantiebl met stempel [stichting 5]
  • 2.00 STK Kwitantieboekjes [bedrijf 4]
  • 1.00 STK Brief aan belastingdienst d.d. 23-08-2012
  • 1.00 STK Numerator
  • 1.00 STK Stempel blauw [stichting 1]
  • 2.00 STK Papier kwitantieblaadjes met stempel [kerk]
  • 1.00 STK Papier ontvangstbew. [vereniging 2]
  • 9.00 STK Kwitantieboekjes [vereniging 1]
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • Geld Euro A.03.04.001 euro 115 (2x50, 1x10 en 1x5)
  • Geld Euro A.03.03.001 euro 160,00 (8x20)
  • Geld Euro A.03.01.001 euro 350,00 (7x50)
  • Geld Euro A.01.05.005 euro 775,00 (13x50, 1x100, 1x20 en 1x5)
  • Geld Euro A.03.02.001 euro 495 (42x10, 3x20 en 3x5)
  • Geld Euro A.01.06.004 euro 6.000,000 (102x50 en 9x100)
  • Geld Euro A.05.01.002 euro 1.020,00 (20x50 en 1x20)
  • Geld Euro A.05.01.001 euro 465,00 (4x50, 9x20, 6x10 en 5x5)
  • 1.00 STK Vorderingen Spaarrekening 3851819 tnv [verdachte]/[medeverdachte]
  • 1.00 STK Vorderingen Spaarrekening 6255788 [bedrijf 1]
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. A.M. van Amsterdam, mr. S. Clement en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid
van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 13 februari 2019.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004198-16
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 13 februari 2019.
Tegenwoordig zijn:
mr. P. Greve, raadsheer,
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M.H.A. Paapen, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
wel / nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTE is gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in de dossiers van de FIOD-ECD. De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. De inhoud van elk bewijsmiddel wordt – ook in onderdelen – slechts gebruikt tot het bewijs van het ten laste gelegde feit waarop het, zoals blijkt uit de inhoud, kennelijk betrekking heeft. Al het voorgaande geldt ook voor het, verderop te bespreken, onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
2.Een algemeen overzichtsproces-verbaal O-OPV, pagina’s 5 en 6.
3.Het hof neemt de feiten en omstandigheden over zoals beschreven in het vonnis (pagina’s 3-5) en heeft hieraan de verklaringen van de verdachte en zijn raadsvrouw, geuit op de terechtzitting van 23 november 2018, toegevoegd.
4.Proces-verbaal van bevindingen, AMB-002 en een proces-verbaal verzicht documenten beschreven in OPV valsheid in geschrifte, AMB-058.
5.Geschriften, te weten kwitanties, D-009, D-038, D-012, D-025, D-472, D-470, D-22 en D-47.
6.Proces-verbaal van bevindingen, AMB-002.
7.Overzichtsproces-verbaal valsheid in geschrift, 1-OPV-01 (noot hof: dit is een andere verwijzing dan de rechtbank in haar vonnis).
8.Een overzichtsproces-verbaal valsheid in geschrift, 1-OPV-01, G-001-01 ([naam 11] / [school]), G-003-01, p. 6 ([naam 12] / [vereniging 1]), G-004-01, p. 4 ([naam 13] / [stichting 1]),
9.Overzichtsproces-verbaal valsheid in geschrift, 1-OPV-01, V-008-01, p. 7 ([naam 4]) en een proces-verbaal verhoor [naam 4] bij de rechter-commissaris, V-010-01, p. 10 ([naam 18]), V-013-01, p. 5 ([naam 7]), V-014-01, p. 4 ([naam 3]), V-15-01, p. 12 ([naam 1]), V-016-01 ([naam 5]) en een proces-verbaal van bevindingen AMB-046, en V-017-02, p. 2 ([naam 6]).
10.Het hof neemt de feiten en omstandigheden over zoals beschreven in het vonnis (pagina’s 5-6) en heeft hieraan de verklaringen van de verdachte en zijn raadsvrouw, geuit op de terechtzitting van 23 november 2018, toegevoegd.
11.Een geschrift, te weten een formulier aftrekbare kosten jaar 2013, D-304.
12.Een overzichtsproces-verbaal valsheid in geschrift, 1-OPV-01, p. 10 en V-014-01, p. 4 ([naam 3]).
13.Een geschrift, te weten een formulier aftrekbare kosten jaar 2013, D-322.
14.V-011-01, p. 5 en 6 ([naam 10]) en G-006-01, p. 5 ([naam 16] / [vereniging 2]).
15.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 3] van 3 september 2015, V014-1, pagina 4.
16.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 3] van 3 september 2015, V014-1, pagina 5.
17.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 10] van 10 september 2015, pagina 6.
18.Het hof neemt de feiten en omstandigheden over zoals beschreven in het vonnis (pagina’s 7-9) en heeft hieraan de verklaringen van de verdachte en zijn raadsvrouw, geuit op de terechtzitting van 23 november 2018, toegevoegd.
19.Een proces-verbaal van ambtshandeling AMB-010 en een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte], V-02-001, p. 4.
20.Een proces-verbaal van ambtshandeling, AMB-010, een proces-verbaal van bevindingen, AMB-014 en een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, AMB-015.
21.Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] van 17 februari 2015 door de Belastingdienst/FIOD, V-002-01, p. 4 (toegevoegd door hof)
22.Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] van 17 februari 2015 door de Belastingdienst/FIOD, V-002-01, p. 2 (toegevoegd door hof)
23.Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] van 17 februari 2015 door de Belastingdienst/FIOD, V-002-01, p. 3 (toegevoegd door hof)
24.Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] van 17 februari 2015 door de Belastingdienst/FIOD, V-002-01, p. 4 (toegevoegd door hof)
25.Overzichtsproces-verbaal witwassen van 17 maart 2016, 3 OPV-01, p. 5 (toegevoegd door hof)
26.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] bij de rechter-commissaris van 6 oktober 2016.
27.Overzichtsproces-verbaal witwassen van 17 maart 2016, 3 OPV-01, p. 7 (toegevoegd door hof)
28.Overzichtsproces-verbaal witwassen van 17 maart 2016, 3 OPV-01, p. 6 (toegevoegd door hof)