ECLI:NL:GHAMS:2019:435

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
18 februari 2019
Zaaknummer
23-004180-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en valsheid in geschrift met betrekking tot contant geld aangetroffen in woning

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte Safoera, die eerder door de rechtbank Amsterdam was vrijgesproken van bepaalde tenlastegelegde feiten. De zaak betreft witwassen en valsheid in geschrift, waarbij een aanzienlijk geldbedrag van € 124.930, waarvan € 115.550 in een koffer, in de woning van de verdachte werd aangetroffen. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften en dat het geldbedrag afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte had wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van het geld, wat leidde tot de conclusie dat zij wist dat het geld van misdrijf afkomstig was. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank en vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in het witwassen van crimineel geld, wat het vertrouwen in de rechtspraak ernstig heeft geschaad.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004180-16
datum uitspraak: 13 februari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 november 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-845033-15 tegen
Safoera [verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 juli 2017, 23 november 2018, 12 december 2018, 16 januari 2019 en 30 januari 2019, alsmede
overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv),
naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen
de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de
in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde, en gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
2:
zij, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 8 november 2007 tot en met 17 februari 2015 te Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, één of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van in totaal 124.930 euro, althans enig geldbedrag,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen/verhuld en/of heeft verborgen/verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) was/waren
en/of wie dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad en/of dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) heeft omgezet en/of overgedragen en/of verworven en/of voorhanden
heeft gehad en/of van dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3:
zij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 6 februari 2016,
te Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) geschrift(en), als ware die/dat geschrift(en) echt en onvervalst,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s)
1. een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en [verdachte] (D500) en/of
2. een jaaropgave 2000 van [bedrijf 1] ten name van [verdachte] (D 502a) en/of
3. ( een) salarisspecificatie(s) van [bedrijf 1] ten name van [verdachte] d.d. 23 mei 2001 (D 502b),
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, opgestuurd, doen laten opsturen, afgeleverd en/of doen laten afleveren aan de rechtbank Amsterdam om te worden gebruikt in een klaagschriftprocedure,
en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat
  • de arbeidsovereenkomst niet afkomstig was het genoemde [bedrijf 1] en/of niet ondertekend was door de directeur onder die voorwaarden en/of niet voorzien was van een stempel die door het bedrijf op een ondertekende arbeidsovereenkomst werd gezet en/of een niet correcte ingangsdatum, en/of
  • de jaaropgave bedragen vermeld die niet zijn betaald als salaris en/of niet van het bedrijf afkomstig is, en/of
  • die salarisspecificatie bedragen staan als betalingen aan sociale premies en/of bedragen voor verrichte werkzaamheden wat in werkelijkheid niet zo was en/of door verdachte in die maand geen werkzaamheden zijn verricht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden
vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en, mede in verband daarmee,
tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.
Verweren
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte van de tenlastegelegde feiten vrij te spreken. De verdachte ontkent dat sprake is van witwassen. Kort samengevat stelt de verdachte dat zij het in de koffer aangetroffen geld in de loop der jaren heeft gespaard uit door haar uit arbeid verworven inkomsten alsmede dat zij van [stichting 1] in verband met het opzeggen van opties
op graven een bedrag van € 30.000 heeft ontvangen, waarvan € 20.000 contant. Het overige (buiten de koffer) in de woning aangetroffen geld is – aldus de verdachte – niet van haar. Voorts voert de verdachte aan dat er daadwerkelijk een arbeidsovereenkomst heeft bestaan tussen haar en [bedrijf 1] en [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 1]) en dat het bij de door haar in de klaagschriftprocedure overgelegde stukken niet gaat om vervalste stukken.
Inleiding
Het hof neemt de hieronder vermelde feitelijke vaststellingen over uit het vonnis van de rechtbank – waaronder de bewijsmiddelen, zoals deze in de voetnoten van het vonnis staan vermeld [1] – en maakt die tot de zijne, waarbij het hof opmerkt dat deze vaststellingen ook niet zijn betwist.

Naar aanleiding van een aangifte van de Belastingdienst Utrecht-Gooi, dat(hof: die)
een onderzoek deed naar een facilitator, waar een belastingplichtige tussen zat wiens aangifte over 2013 door middel van het IP-adres van de [bedrijf 3]
(hierna: [bedrijf 3] ) was ingediend, heeft het team systeemfraude van de Belastingdienst een query gedraaid op het IP-adres van [bedrijf 3] . Uit de resultaten van deze query bleek dat via dit
IP-adres honderden aangiften inkomstenbelasting waren ingediend. In bijna alle gevallen waren specifieke zorgkosten opgevoerd, in afgeronde bedragen. Het IP-adres stond op naam van
[medeverdachte] (hierna: medeverdachte), eigenaar van voornoemd [bedrijf 3]. De medeverdachte is getrouwd met [verdachte] (hierna: verdachte).
Uit nader onderzoek rees bij de Belastingdienst het vermoeden dat sprake was van frauduleus aangiftegedrag, wat voor de Belastingdienst aanleiding was om het onderzoek naar [bedrijf 3] bij de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (hierna: FIOD) aan te melden. Het onderzoek van de FIOD heeft ertoe geleid dat op 17 februari 2015 een doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van de verdachte en de medeverdachte heeft plaatsgevonden.
(…)
Tijdens de doorzoeking is een contant geldbedrag van in totaal € 124.930 aangetroffen. Het overgrote deel hiervan bevond zich in een koffer, te weten een bedrag van in totaal € 115.550,-. Het in de koffer aangetroffen geldbedrag bestond uit 71 biljetten van € 500,-, 123 biljetten van
€ 200,-, 216 biljetten van € 100,- en 677 biljetten van € 50,-. Op de koffer stonden de initialen
“[medeverdachte]”, vermoedelijk “[medeverdachte]” (medeverdachte) en was een label bevestigd met de personalia van de medeverdachte. Verdachte heeft verklaard dat het in de koffer aangetroffen geldbedrag van haar is. Ook heeft zij verklaard dat de medeverdachte hiervan op de hoogte was en dat hij heeft geholpen met het tellen van het geld. [2]
(…)
Zij zou het geld hebben gespaard en een deel hiervan hebben verdiend tijdens haar loondienstbetrekking bij [bedrijf 1] en [bedrijf 2].
(…)
Verder is in de werkkamer van de medeverdachte € 6.775,- aangetroffen. In de slaapkamer van verdachte en de medeverdachte is € 1.120,- aangetroffen. Tot slot is in de slaapkamer van de dochter van verdachte en de medeverdachte € 1.485,- aangetroffen. [3]
(…)
Op 24 juli 2015 is namens verdachte bij de Rechtbank Amsterdam een klaagschrift ingediend ex artikel 552a Sv. In het klaagschrift wordt melding gemaakt dat het in de koffer aangetroffen en inbeslaggenomen contante geldbedrag toebehoort aan verdachte. Het geldbedrag zou verdachte hebben verdiend tijdens haar loondienstbetrekkingen bij [bedrijf 4], [bedrijf 5] en [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. [4]
Als bijlagen bij het klaagschrift zijn drie documenten opgenomen, te weten:
- een arbeidsovereenkomst tussen verdachte en [bedrijf 1] en [bedrijf 2];
- een jaaropgave 2000 van [bedrijf 1] en [bedrijf 2], ten name van verdachte;
- een salarisspecificatie van 23 mei 2001 van [bedrijf 1] en [bedrijf 2], ten namevan verdachte. [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij voornoemde documenten naar haar voormalige advocaat heeft opgestuurd om die bij het klaagschrift te voegen.
Feit 3: valsheid in geschrift
Het hof zal eerst het onder 3 tenlastegelegde feit behandelen en maakt de navolgende overwegingen van de rechtbank tot de zijne:

De voormalig eigenaar van [bedrijf 1], [naam], heeft verklaard dat verdachte bij hem in dienst is geweest en dat haar arbeidsovereenkomst conform de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) in het schoonmaak en glazenwassersbedrijf was. Het salaris van verdachte was eveneens conform de cao en werd via de bank uitbetaald. [naam] herkende de hem getoonde arbeidsovereenkomst tussen verdachte en [bedrijf 1] en [bedrijf 2] niet. Volgens [naam] is bovendien het in de arbeidsovereenkomst vermelde netto loon van fl. 5.100,- per maand veel te hoog en mist er een stempel van zijn bedrijf op de arbeidsovereenkomst. Volgens [naam] is de jaaropgave 2000 niet afkomstig van
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] en vermeldt deze niet – zoals gebruikelijk – de naam van het bedrijf. [6]
Hieraan valt nog toe te voegen dat blijkens het door de FIOD verrichte onderzoek verdachtes inkomen, uitgaande van de salarisspecificatie, in totaal fl. 116.447,- bruto per jaar zou hebben bedragen. In dat geval lag haar inkomen hoger dan de maximumloongrens ter zake van de Ziekenfondswet en was zij niet verzekeringsplichtig voor de Ziekenfondswet. Volgens de salarisspecificatie hebben echter wel inhoudingen op haar loon plaatsgevonden voor de Ziekenfondswet.
Op basis van de destijds geldende cao was voorts de best betaalde functie binnen de schoonmaakbranche die van objectleider. Een objectleider met 12 jaar werkervaring verdiende in het jaar 2000 fl. 22,61 bruto per uur. Verdachte genoot – zonder werkervaring – volgens de documenten fl. 53,49 bruto per uur. Verder schrijft de cao voor dat uitbetaling van het loon giraal plaatsvindt en dat binnen 14 dagen na afloop van een loontijdvak een salarisspecificatie aan de werknemer verstrekt moet worden. Op de salarisspecificatie van 23 mei 2001 (over april) staat met de hand geschreven dat uitbetaling van het loon per kas heeft plaatsgevonden. Verder had deze salarisspecificatie voor 15 mei 2001 verstrekt moeten worden aan verdachte.
Tot slot zijn, ondanks verplichte deelname aan het bedrijfspensioenfonds en de
Stichting Vrijwillige Uittreding, geen premies op het loon van verdachte ingehouden. [7]
Het hof voegt aan voorgaande overwegingen van de rechtbank toe dat de verklaringen van [naam] gevoegd bij de diverse (ook door de rechtbank opgesomde) tegenstrijdigheden leiden tot de conclusie
dat bedoelde stukken (ver)vals(t) zijn en de verdachte dat ook wist toen zij deze gebruikte. Dit wordt
niet ontkracht, maar vindt eerder bevestiging in de wisselende en onderling tegenstrijdige verklaringen die de verdachte desgevraagd ter zitting van het hof heeft afgelegd over – onder andere – de omvang
van haar (al dan niet vooraf afgesproken) werkzaamheden bij [bedrijf 1] en de hoogte
van de daaruit voortvloeiende (vaste, dan wel variabele) inkomen.
Ten aanzien van hetgeen door de verdediging in hoger beroep is aangevoerd, wordt in het licht van hetgeen hiervoor reeds is overwogen ten overvloede nog het navolgende overwogen. Anders dan de verdediging aanvoert, brengt de enkele omstandigheid dat de verdachte gedurende enige tijd in dienst
was bij [bedrijf 1] niet zonder meer mee dat het door de verdachte overgelegde document waarop staat “arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en
[verdachte] (D500)” dan wel “de jaaropgave 2000 van [bedrijf 1] ten name van [verdachte]
(D 502a)” niet vals is. Voorts wordt opgemerkt dat hoewel [naam] – zoals de verdediging terecht aanvoert – niet heeft ontkend dat de handtekening onder de arbeidsovereenkomst van hem is,
hij evenmin heeft bevestigd dat dit
zijnhandtekening betreft. Hij heeft verklaard dat het zijn handtekening “lijkt” te zijn, waar hij direct aan toevoegt dat het nettoloon vermeld in deze overeenkomst niet kan kloppen. [8] Om deze reden zet het hof dan ook vraagtekens bij de authenticiteit van deze handtekening. Het onder 3 ten laste gelegde kan bewezen worden verklaard.
Feit 2: witwassen
Het hof stelt vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat het onder 2 ten laste gelegde geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Daarom zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer van een vermoeden van witwassen sprake is.
Tijdens de doorzoeking van de woning is – als hiervoor reeds aangegeven – € 124.930 aangetroffen, waarvan € 115.550 in een koffer.
Het fysiek bewaren van zo’n groot geldbedrag in huis is hoogst ongebruikelijk en gaat gepaard met aanzienlijke veiligheidsrisico’s, waarbij onder meer kan worden gedacht aan diefstal en brand.
Gelet hierop en gelet op:
  • het nalaten van het aan de Belastingdienst opgeven van het – onder meer – in de koffer aangetroffen geld;
  • de omstandigheid dat het tevens gaat om een groot aantal coupures van € 500, die in het normale betalingsverkeer zeldzaam zijn,
is het hof van oordeel dat meerdere typologieën van witwassen op deze zaak van toepassing zijn
en dat op basis daarvan een vermoeden van witwassen jegens de verdachte is gerechtvaardigd.
Gelet op dit vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
Het hof neemt ter onderbouwing van voornoemd oordeel de hieronder vermelde overwegingen van de rechtbank over (vonnis, pagina 6 en 7) en maakt deze tot de zijne waarbij het hof een aantal voetnoten heeft toegevoegd.

Verdachte heeft gedurende het strafrechtelijk onderzoek en ter terechtzitting(hof: in eerste aanleg)
meerdere en wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van het grote geldbedrag in de koffer. Zo heeft zij verklaard dat zij vanaf september 1979 tot december 1994[het hof begrijpt: van 1979 tot 1991]
– ten tijde van haar dienstverband bij [bedrijf 4] haar volledige salaris – in totaal fl. 120.000,- heeft gespaard. [9] Ook heeft verdachte verklaard dat zij één jaar bij het [bedrijf 1] en [bedrijf 2] heeft gewerkt, alwaar zij ongeveer€ 3.000,- per maand verdiende. [10] Ter terechtzitting(hof: in eerste aanleg)
heeft verdachte verklaard dat zij fl. 3.000,- netto per maand verdiende. Haar salaris werd contant uitbetaald, in totaal € 32.000,-. In het jaar 2007 heeft zij de [stichting 2] opgericht. Het aangetroffen geld zou zij contant en per kas als startkapitaal hebben ingebracht in de vorm van een lening, ten bewijze waarvan verdachte bij de FIOD door haar opgemaakte jaarstukken, bestaande uit 2 bladzijden, heeft overgelegd, die zich bij de stukken bevinden. Verdachte heeft verder verklaard dat zij een optie op 77 graven had genomen. [11] In 2009 heeft zij deze optie opgezegd. [stichting 1] heeft hiervoor in totaal € 30.000,- betaald, waarvan € 20.000,- contant, aldus verdachte.
Tot slot heeft verdachte verklaard [12] dat zij haar spaargeld in eerste instantie op een bankrekening had staan, maar – aldus de pleitnotities van de raadsvrouw van verdachte(hof: in eerste aanleg)
– dat zij dit in de periode van december 1990 tot 2000 – ruim fl. 300.000,- – contant heeft opgenomen.
De aangetroffen € 500,- biljetten heeft zij van de bank ontvangen toen zij in 2002 guldens naar euro’s ging omwisselen.
Het Openbaar Ministerie heeft onderzoek gedaan naar de, uit de verklaring van verdachte blijkende, herkomst van haar alternatieve inkomsten. Uit dit onderzoek is het volgende gebleken:
- uitgaande van de verklaring van verdachte, zou zij ten tijde van haar dienstverband bij de [bedrijf 4] haar volledige salaris hebben gespaard en in diezelfde periode met de medeverdachte twee woningen hebben gekocht en hun vijf kinderen hebben onderhouden; [13]
- de voormalig eigenaar van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] heeft verklaard dat verdachte 5 a 6 maanden bij hem heeft gewerkt, dat het salaris van verdachte via de bank werd uitbetaald en dat het door haar gestelde netto maandsalaris niet klopt; [14]
- de beheerster van [stichting 1] heeft verklaard dat de door verdachte gestelde betalingen niet hebben plaatsgevonden en dat de stichting nooit € 20.000,- contant aan [stichting 2] heeft betaald; [15] (…)
- de vordering van verdachte op haar [stichting 2] is niet in haar aangifte inkomstenbelasting opgevoerd. [16]
Ter zitting(hof: in eerste aanleg)
is verder gebleken dat er geen leningsovereenkomst bestaat tussen verdachte en de [stichting 2] en dat de “jaarstukken” van deze stichting, waaruit blijkt dat de “lening” contant per kas aan de stichting is verstrekt, door verdachte zelf zijn opgesteld en dat daarop geen controle door een onafhankelijke derde, bijvoorbeeld een accountant, is uitgevoerd.
Uit de stukken blijkt verder dat verdachte al enige tijd geen inkomen heeft en dat haar echtgenoot een relatief laag inkomen behaalt met zijn adviesbureau.
Het hof stelt vast dat voor zover de verklaring van de verdachte kon worden gecontroleerd deze op essentiële onderdelen onjuist is gebleken. Het hof betrekt daarbij ook hetgeen het eerder bij feit 3 heeft overwogen. Het hof acht de door de verdachte gegeven verklaring voor de herkomst van het geld dan ook volstrekt ongeloofwaardig en stelt deze terzijde.
Het hiervoor overwogene leidt tot het oordeel dat het, op grond van de feiten en omstandigheden die uit het beschikbare bewijsmateriaal kunnen worden afgeleid, niet anders kan zijn dan dat het in de koffer aangetroffen geldbedrag – waarvan de verdachte zegt dat het aan haar toebehoort – middellijk of onmiddellijk (mede) uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte hier wetenschap van had. Het hof is dan ook, anders dan de rechtbank, van oordeel dat sprake is van opzetwitwassen (in plaats van schuldwitwassen).
Hetgeen overigens nog in dit verband naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
Het hof voegt aan voorgaande overwegingen van de rechtbank nog ten overvloede toe dat de mogelijkheid dat een deel van het in de koffer aangetroffen geld op legale wijze door de verdachte is verworven, waarvan overigens niet is gebleken, niet af doet aan het oordeel dat ten aanzien van het gehele bedrag sprake is van witwassen, omdat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat, wanneer van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn vermengd met vermogensbestanddelen uit legale activiteiten, het aldus vermengde vermogen kan worden aangemerkt als geheel uit misdrijf afkomstig.
Verder merkt het hof op dat de verdachte ook ter terechtzitting in hoger beroep, desgevraagd, wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard. Voor het niet fiscaal verantwoorden van een (gepretendeerde) lening aan [stichting 2] heeft verdachte evenmin een aannemelijke verklaring gegeven. Een lening u/g (vordering) wordt fiscaal immers niet anders behandeld dan liquide middelen, waarbij het hof opmerkt dat haar echtgenoot belastingadviseur is.
Vrijspraak overige aangetroffen contante geldbedragen
Het hof is ten aanzien van de overige aangetroffen contante geldbedragen van oordeel dat, gelet op de wijze waarop deze bedragen in de woning van de verdachte zijn aangetroffen en gezien de relatief geringe hoogte hiervan, niet kan niet worden bewezen dat deze geldbedragen – groot € 9.380 – van misdrijf afkomstig zijn, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
zij op 17 februari 2015 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander een geldbedrag van in totaal 115.550 euro voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat bovenomschreven geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig was uit enig misdrijf;
3:
zij in de periode van 1 juni 2015 tot en met 6 februari 2016, te Haarlem, althans in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, als ware die geschriften echt en onvervalst, immers heeft verdachte
1. een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en [verdachte] (D502) en
2. een jaaropgave 2000 van [bedrijf 1] ten name van [verdachte] (D 502a) en
3. een salarisspecificatie van [bedrijf 1] ten name van [verdachte] d.d. 23 mei 2001 (D 502b),
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, doen laten afleveren aan de rechtbank Amsterdam om te worden gebruikt in een klaagschriftprocedure,
en bestaande die valsheid daarin dat
  • de arbeidsovereenkomst niet afkomstig was van het genoemde [bedrijf 1] en niet ondertekend was door de directeur onder die voorwaarden en niet voorzien was van een stempel die door het bedrijf op een ondertekende arbeidsovereenkomst werd gezet en
  • de jaaropgave bedragen vermeldt die niet zijn betaald als salaris en niet van het bedrijf afkomstig is, en
  • op die salarisspecificatie bedragen staan als betalingen aan sociale premies en bedragen voor verrichte werkzaamheden wat in werkelijkheid niet zo was.
Hetgeen onder 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn weergegeven in de voetnoten in dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 2 en feit 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan
48 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 48 dagen voorwaardelijk, en tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast heeft de
advocaat-generaal de verbeurdverklaring gevorderd van een bedrag van 124.930 euro.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte en haar mededader [medeverdachte] hebben zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 115.550. Door hun handelen hebben zij opbrengsten uit enig misdrijf aan het zicht van justitie onttrokken en getracht daaraan een schijnbare legale herkomst te verschaffen. Daarnaast werkt het witwassen van crimineel geld het voortbestaan van verschillende vormen van crimineel geld in de hand. Het hof neemt dit de verdachte bijzonder kwalijk.
Verder heeft de verdachte in een klaagschriftprocedure bij de rechtbank Amsterdam opzettelijk drie geschriften ingebracht die vals waren. De verdachte heeft, door gebruik te maken van deze valse geschriften, getracht de rechtbank te overtuigen van haar gelijk. Dit wordt haar ten zeerste kwalijk genomen. Door aldus te handelen heeft de verdachte het vertrouwen dat de rechtbank in de juistheid
van geschriften moet kunnen stellen ernstig beschaamd.
Gelet op de ernst van de feiten, de rol die de verdachte daarbij heeft gespeeld en het feit dat zij geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor haar gedragingen – integendeel: zij heeft geprobeerd de beschuldiging door het gebruikmaken van valse stukken te ontkrachten – kan niet worden gekomen tot
een andere dan een vrijheidsbenemende straf. Het hof heeft daarbij gekeken naar de hoogte van straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd. Het hof zal in het voordeel van de verdachte meewegen dat zij – gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 november 2018 – niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Mede gelet op het feit dat het hof ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde – anders dan de
rechtbank – niet medeplegen van schuldwitwassen maar het medeplegen van witwassen bewezen verklaart, bestaat aanleiding tot het opleggen van een hogere dan door de rechtbank opgelegde straf.
Omtrent de redelijke termijn overweegt het hof als volgt. De verdachte is op 17 februari 2015 voor
het eerst verhoord door de politie, op welke datum de op de redelijkheid te beoordelen termijn een
aanvang nam. Op 2 november 2016 heeft de rechtbank vonnis gewezen. Namens de verdachte is op
15 november 2016 hoger beroep ingesteld. Heden, op 13 februari 2019, wijst het hof arrest.
Het hof stelt – in het licht van de te dier zake in beginsel gebruikelijke termijnen – vast dat er in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in
artikel 6, eerste lid, EVRM met drie maanden. Gelet evenwel op de beperkte overschrijding zal het hof volstaan met de enkele constatering van deze inbreuk op voornoemd artikel.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur
passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing
ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en
doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde
heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven
is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht,
voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. A.M. van Amsterdam, mr. S. Clement en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid
van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 13 februari 2019.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004180-16
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 13 februari 2019.
Tegenwoordig zijn:
mr. P. Greve, raadsheer,
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M.H.A. Paapen, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte Safoera
[verdachte]uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
wel / nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTE is gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in de dossiers van de FIOD-ECD. De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. De inhoud van elk bewijsmiddel wordt – ook in onderdelen – slechts gebruikt tot het bewijs van het ten laste gelegde feit waarop het, zoals blijkt uit de inhoud, kennelijk betrekking heeft. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina’s in het dossier.
2.Een proces-verbaal van ambtshandeling, AMB-010 en een proces-verbaal van verhoor [verdachte], V-02-001, p. 4.
3.Een proces-verbaal van ambtshandeling, AMB-010, een proces-verbaal van bevindingen, AMB-014 en een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, AMB-015.
4.Een proces-verbaal van ambtshandeling, AMB-061.
5.Geschriften, te weten D-502, D-502a en D-502b.
6.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam] bij de rechter-commissaris van 6 oktober 2016.
7.Een proces-verbaal van ambtshandeling, AMB-061.
8.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam] van 6 oktober 2016 door de rechter-commissaris.
9.Een proces-verbaal van verhoor [verdachte] van 17 februari 2015 door de Belastingdienst/FIOD, V-002-01, p. 4 (toegevoegd door hof)
10.Een proces-verbaal van verhoor [verdachte] van 17 februari 2015 door de Belastingdienst/FIOD, V-002-01, p. 2 (toegevoegd door hof)
11.Een proces-verbaal van verhoor [verdachte] van 17 februari 2015 door de Belastingdienst/FIOD, V-002-01, p. 3 (toegevoegd door hof)
12.Een proces-verbaal van verhoor [verdachte] van 17 februari 2015 door de Belastingdienst/FIOD, V-002-01, p. 4 (toegevoegd door hof)
13.Overzichtsproces-verbaal witwassen van 17 maart 2016, 3 OPV-01, p. 5 (toegevoegd door hof)
14.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam] bij de rechter-commissaris van 6 oktober 2016.
15.Overzichtsproces-verbaal witwassen van 17 maart 2016, 3 OPV-01, p. 7 (toegevoegd door hof)
16.Overzichtsproces-verbaal witwassen van 17 maart 2016, 3 OPV-01, p. 6 (toegevoegd door hof)