ECLI:NL:GHAMS:2019:450

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
18 februari 2019
Zaaknummer
23/002098-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis in jeugdstrafzaak met betrekking tot diefstal met geweld en schadevergoeding aan benadeelde partijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 mei 2018. De zaak betreft een jeugdstrafrechtelijke kwestie waarbij de verdachte, die op het moment van het delict vijftien jaar oud was, samen met een medeverdachte betrokken was bij een diefstal met geweld. De verdachte werd beschuldigd van het dreigen met een mes tijdens de overval. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijk opgelegde straf waren gekoppeld en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de diefstal met geweld en dat de jeugdige leeftijd van de verdachte geen afbreuk deed aan zijn strafbaarheid. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de immateriële schadevergoeding voor de slachtoffers vaststelde en de verdachte verplichtte tot betaling aan de Staat. Het hof legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, rekening houdend met de jeugdige leeftijd van de verdachte, en besloot dat er geen vervangende jeugddetentie zou worden opgelegd. De uitspraak benadrukt de ernst van de normschending en de gevolgen voor de slachtoffers, die onder professionele behandeling staan als gevolg van het delict.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002098-18
datum uitspraak: 14 februari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-684076-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de aan de voorwaardelijk opgelegde straf gekoppelde bijzondere voorwaarden en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof:
- Een gedeelte van de bewijsoverweging, op pagina 4, tweede alinea onder paragraaf 4.4 van het vonnis van de rechtbank, inhoudende:
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake was van (...), zou worden gedreigd,schrapt.
- Het door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer zal bespreken.
- in aanvulling op het vonnis een beslissing neemt met betrekking tot het beslag.

Bespreking van het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep, evenals in eerste aanleg, – zakelijk weergegeven – onder meer bepleit de verdachte partieel vrij te spreken van het dreigen met een mes. Volgens de raadsvrouw was de verdachte niet op de hoogte van het feit dat de medeverdachte een mes bij zich had en was er in dat verband dus geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
Verder heeft de raadsvrouw in het bijzonder naar voren gebracht dat de verdachte op het moment van het plegen nog maar vijftien jaar oud was en het puberbrein op een hele andere manier werkt dan het volwassenbrein waardoor hij niet alle consequenties van zijn handelen heeft kunnen overzien.
Het hof is van oordeel dat op grond van de in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen kan worden bewezen dat de verdachte zich samen met een medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met geweld, waar het geweld bestond uit het dreigen met een mes. Het neemt derhalve ook ten aanzien van het dreigen met het mes de motivering van de rechtbank over. Dat de verdachte ten tijde van het strafbare feit vijftien jaar oud was en beschikte over een puberbrein doet hieraan niet af, mede in aanmerking genomen het planmatige karakter van de overval.

Beslag

Het hof is, met de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte, van oordeel dat de onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een zwarte tas, diverse kledingstukken en een paar schoenen van het merk Nike, dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.000,00, bestaande uit € 10.000,00 materiële schade en € 2.000,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00 immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat de benadeelde partij het grootste gedeelte van de materiële schade vergoed heeft gekregen van haar verzekeringsmaatschappij. Nu de benadeelde partij niet heeft kunnen onderbouwen en specificeren welke schade door de verzekering niet is vergoed, is het hof van oordeel dat vaststelling daarvan een nader onderzoek zou vereisen en dat de behandeling van de vordering ten aanzien van de materiële schade aldus een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering met betrekking tot de immateriële schade van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zonder vervangende jeugddetentie.
De hoogte van de immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij is door de verdediging betwist. De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en dat de schade om die reden niet kan worden vastgesteld.
Het hof acht in onderhavig zaak termen aanwezig voor vergoeding van immateriële schade, in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat het gaat om een diefstal met geweld op klaarlichte dag op de winkel van de benadeelde partij, waarbij de benadeelde partij onder bedreiging van een mes op de grond moest gaan liggen. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat zij nog steeds onder professionele behandeling staat van een psycholoog, als gevolg van het strafbare feit.
De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich – naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid – voor toewijzing van het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij het hof rekening houdt met de jeugdige leeftijd van de verdachte en daarom geen vervangende jeugddetentie zal opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.034,76, wegens materiele en immateriële schade. De geleden materiele schade bestaat uit € 534,76. De gevorderde immateriële schade bedraagt € 500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 954,78. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot het bedrag van € 954,78, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zonder vervangende jeugddetentie.
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de materiële schade, met uitzondering van de kosten met betrekking tot de slaapmedicatie. De immateriële schade is als zodanig is niet betwist.
Ten aanzien van de parkeerkosten, de kosten van de slaappillen en die van de behandeling op 19 maart 2018 stelt het hof de materiële schade vast op een bedrag van € 95,08. Ten aanzien van het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu het in deze fase van het strafproces een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Naar het oordeel van het hof is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, gelet op de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij die van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd zijn betwist. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich – naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid- voor toewijzing van het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij het hof rekening houdt met de jeugdige leeftijd van de verdachte en daarom geen vervangende jeugddetentie zal opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.144,16. De geleden schade bestaat geheel uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 869,37. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot het bedrag van € 869,37, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zonder vervangende jeugddetentie.
De hoogte van de immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij is door de verdediging betwist. De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en dat de schade om die reden niet kan worden vastgesteld.
Het hof acht in onderhavig zaak termen aanwezig voor vergoeding van een gedeelte van de immateriële schade, in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat het gaat om een diefstal met geweld op klaarlichte dag in de winkel waar de benadeelde partij op dat moment aan het werk was. De benadeelde partij is onder bedreiging van een mes gedwongen om op de grond te gaan liggen. Uit de vordering van de benadeelde partij blijkt dat zij het gevoel heeft dat zij elk moment kan worden aangevallen en daardoor aan slaaploosheid leidt en concentratie problemen heeft. Ook volgt zij EMDR therapie.
Het hof zal de geleden immateriële schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.000,00. Het hof zal dit bedrag toewijzen en vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij het hof rekening houdt met de jeugdige leeftijd van de verdachte en daarom geen vervangende jeugddetentie zal opleggen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de aan de voorwaardelijk opgelegde straf gekoppelde bijzondere voorwaarden en de beslissingen over de vorderingen van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Vult het vonnis aan met een beslissing op het beslag.
Bepaalt als
bijzondere voorwaardebij de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie dat de veroordeelde:
-zijn medewerking zal verlenen aan hulpverlening, bijvoorbeeld IFA;
-passend onderwijs volgt volgens rooster alsmede de daarbij behorende stage.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1.0 STK Tas KL: Zwart 5527504;
  • inhoud jas en vest 1.00 STK Broek;
  • 5527514 + T-shirt en sokken
  • 1.00 STK Schoenen Nike 5527514 (het hof begrijpt: met goednummer 5527491).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag
van € 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 7 februari 2018.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 595,08 (vijfhonderdvijfennegentig euro en acht cent) ter zake van immateriële (€500,00) en materiële (€95,08) schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 595,08 (vijfhonderdvijfennegentig euro en acht cent) als vergoeding voor immateriële en materiële schade.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 7 februari 2018 en voor de materiële schade op 20 maart 2018.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 7 februari 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. S. Grote Ganseij, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 februari 2019.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002098-18
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 14 februari 2019.
Tegenwoordig zijn:
mr. A.M. Kengen, raadsheer,
mr. D. Boessenkool, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M. Spruijt, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.