ECLI:NL:GHAMS:2019:4583

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
23-000374-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kantonrechter inzake overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1975, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor diverse overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, gepleegd op 8 oktober 2017. De tenlastelegging omvatte onder andere het rijden met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur waar 100 kilometer per uur was toegestaan, het negeren van verkeerslichten, en het gebruik van een mobiele telefoon tijdens het rijden. Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 november 2019 heeft de advocaat-generaal zijn vordering gepresenteerd, en de verdachte heeft zijn verweer gevoerd. Het hof heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij het proces-verbaal van bevindingen van de opsporingsambtenaar als uitgangspunt is genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde gedragingen, die gevaar op de weg hebben veroorzaakt en het verkeer hebben gehinderd. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een geldboete van € 450,00 en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder deelname aan een mediation-traject en het volgen van een cursus agressieregulatie. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000374-19
datum uitspraak: 12 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-702679-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1975,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 november 2019.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 oktober 2017 in de gemeente Gooise Meren en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto, type: Opel Corsa), daarmee rijdende op de weg (autosnelweg A6 en/of A1 en/of A9 en/of A10 en/of de Gooiseweg en/of de Volendammerweg en/of de Beemsterstraat, in elk geval (een) weg(en)),
- ( voor langere tijd) (ongeveer) 80 kilometer per uur heeft gereden, terwijl de toegestane snelheid 100 kilometer per uur was, waardoor andere weggebruikers moesten uitwijken en/of
- ( voor langere tijd) zijn rechter richtingaanwijzer aan heeft laten staan terwijl er op dat moment geen mogelijkheid was om rechtsaf te slaan en/of
- tijdens het besturen van de auto aan het telefoneren was en/of
- terwijl hij (ongeveer) 100 kilometer per uur reed, en terwijl [slachtoffer] links achter verdachte reed op ongeveer zes a zeven meter afstand, in elk geval op een korte afstand, met een ruk zijn auto naar links heeft gestuurd waardoor die [slachtoffer] abrupt moest remmen om een aanrijding te voorkomen en/of
- ( vervolgens) (opnieuw) een bestuurder heeft afgesneden, waardoor (ook) deze bestuurder abrupt heeft moeten remmen om een aanrijding te voorkomen en/of
- ( vervolgens) het puntstuk tussen de autosnelwegen A1 en A9 heeft genegeerd en overschreden, en/of
- ( vervolgens) op de kruising van de S112 met de Gooise weg een op rood staand verkeerslicht heeft genegeerd, dat op dat moment ten minste drie seconden op rood stond en/of
- ( vervolgens) een kruising is genaderd, en (opnieuw) de op rood staande verkeerslichten heeft genegeerd, en linksaf is geslagen terwijl het kruisende verkeer ieder moment op kon trekken,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit omdat – kort gezegd – de tenlastegelegde gedragingen deels niet hebben plaatsgevonden en voor het overige geen gevaar en/of hinder hebben opgeleverd zoals bedoeld in artikel 5 Wegenverkeerswet 1994.
Anders dan bepleit door de raadsman, neemt het hof het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2017213249-9 van 8 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (p. 3-6), tot uitgangspunt bij de bewijsbeslissing. Er bestaat immers in hetgeen door de raadsman is aangevoerd, noch anderszins enig concreet aanknopingspunt te veronderstellen dat de inhoud daarvan niet juist zou zijn of dat de opsporingsambtenaar niet heeft kunnen zien wat hij stelt te hebben waargenomen. Uit voornoemd proces-verbaal volgt dat de verdachte op 8 oktober 2017 in een personenauto, type Opel Corsa, op de weg reed en met het samenstel van diverse tenlastegelegde gedragingen verkeersregels heeft overtreden dan wel (anderszins) afwijkend, gevaarlijk en/of hinderlijk rijgedrag vertoonde.
Uit de te bezigen bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, leidt het hof af dat hij zijn ex-vriendin [slachtoffer] , die in een Renault Megane met daarin ook twee minderjarige kinderen reed, wilde volgen en/of tot stilstand wilde brengen. Onderweg belde de verdachte met zijn telefoon in de hand met [slachtoffer] , de communicatie tussen hen verliep slecht en de verdachte verkeerde in een emotionele toestand. Hij is (daarbij), terwijl hij met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur reed, plotseling, van rechts komend, op zeer korte afstand vóór de auto van [slachtoffer] gaan rijden, waarbij hij remde en deze auto afsneed. [slachtoffer] moest daarop hard remmen om een aanrijding te voorkomen. Ook heeft de verdachte, terwijl hij een mobiele telefoon aan zijn oor had, met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur gereden terwijl de toegestane snelheid 100 kilometer per uur was, waardoor achterop komende bestuurders moesten uitwijken, heeft hij de auto van een andere bestuurder afgesneden, heeft hij het puntstuk tussen de autosnelwegen A1 en A9 overschreden en op rood staande verkeerslichten genegeerd.
Het geheel van de hierna bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte, leverde naar het oordeel van het hof gevaar op de weg en/of hinder van het verkeer op in de zin van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994. Het hof beschouwt die gedragingen ook in hun onderlinge samenhang en in de context van hetgeen de opgewonden verdachte met zijn gedrag beoogde, waardoor hij was afgeleid van – althans geen enkele prioriteit gaf aan – hetgeen van hem als autobestuurder wordt verlangd. Het hof acht het tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen, met dien verstande dat de raadsman wel wordt gevolgd in zijn betoog voor zover dat ziet op het aan laten staan van de richtingaanwijzer. Dat kan wel hinderlijk zijn voor andere weggebruikers, maar (in dit geval) niet in die mate dat deze gedraging valt onder het bereik van de hier toepasselijke wetsbepaling.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 oktober 2017 in Nederland, als bestuurder van een personenauto, type: Opel Corsa, daarmee rijdende op de weg, autosnelweg A6 en/of A1 en/of A9 en/of A10 en/of de Gooiseweg,
- ongeveer 80 kilometer per uur heeft gereden, terwijl de toegestane snelheid 100 kilometer per uur was, waardoor andere weggebruikers moesten uitwijken en
- tijdens het besturen van de auto aan het telefoneren was en
- terwijl hij ongeveer 100 kilometer per uur reed, en terwijl [slachtoffer] links achter verdachte reed op ongeveer zes à zeven meter afstand, met een ruk zijn auto naar links heeft gestuurd waardoor [slachtoffer] abrupt moest remmen om een aanrijding te voorkomen en
- een bestuurder heeft afgesneden, waardoor deze bestuurder heeft moeten remmen om een aanrijding te voorkomen en
- het puntstuk tussen de autosnelwegen A1 en A9 heeft overschreden en
- op de kruising van de S112 met de Gooise weg een op rood staand verkeerslicht heeft genegeerd, dat op dat moment ten minste drie seconden op rood stond en
- een kruising is genaderd, en de op rood staande verkeerslichten heeft genegeerd, en linksaf is geslagen terwijl het kruisende verkeer ieder moment op kon trekken,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De kantonrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 450,00 subsidiair 9 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) toe te passen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en diens draagkracht. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994. Hij heeft de geldende verkeers- en veiligheidsregels niet in acht genomen en heeft met zijn verkeersgedrag volstrekt onaanvaardbare risico’s genomen. Zodoende heeft hij de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn ex-vriendin, haar kinderen en zijn medeweggebruikers, in gevaar gebracht en ook het verkeer gehinderd.
De ernst van het bewezen verklaarde feit rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een (forse) taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof echter gebleken dat de verdachte en zijn ex-vriendin hebben deelgenomen aan een mediation-traject, dat goed is verlopen en inmiddels is afgerond. Daarnaast is het hof gebleken dat de verdachte een cursus agressieregulatie heeft gevolgd en de Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) van het CBR heeft afgerond.
Daarin ziet het hof aanleiding geen taakstraf op te leggen maar te volstaan met een geldboete. Ook ziet het hof daarin aanleiding, mede nu het hof aannemelijk acht dat de verdachte zijn rijbewijs niet kan missen met het oog op zijn werk, de ontzegging van de rijbevoegdheid in voorwaardelijke vorm op te leggen. Het hof acht een rijontzegging van na te melden duur passend en geboden. Daarmee wordt mede beoogd de verdachte er van te weerhouden in de toekomst opnieuw een (soortgelijk) strafbaar feit te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete zoals door de rechter in eerste aanleg is opgelegd en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur, passend en geboden.
In het voorgaande ligt besloten dat het hof op grond van bovenstaande motivering uitgaat boven de eis van de advocaat-generaal en voorts, anders dan bepleit door de raadsman, dus ook geen termen aanwezig acht om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 450,00 (vierhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. F.M.D. Aardema en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van
mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
12 december 2019.
mr. E. van Die is buiten staat dit arrest te ondertekenen.