ECLI:NL:GHAMS:2019:4586

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
23-001215-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met geweld in vereniging in peeskamer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 maart 2018. De verdachte is beschuldigd van diefstal met geweld in vereniging, gepleegd op 22 juni 2017 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het dreigend en met geweld binnenkomen in een peeskamer, het vastpakken en vasthouden van de arm van het slachtoffer, en het afnemen van een telefoon. De verdachte heeft samen met een medeverdachte de telefoon van het slachtoffer, een prostituee, weggenomen, waarbij geweld is gebruikt.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 3 december 2019 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de verdachte vrijgesproken moet worden wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Hij stelde dat de aangifte van het slachtoffer onbetrouwbaar was omdat er geen beëdigd tolk was ingezet. Het hof heeft echter geoordeeld dat het proces-verbaal van aangifte betrouwbaar is en dat er geen sprake is van een vormverzuim. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer en de beschikbare camerabeelden als bewijs gebruikt om de betrokkenheid van de verdachte vast te stellen.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld in vereniging, wat een gebrek aan respect voor de persoonlijke integriteit van het slachtoffer aantoont. Het hof heeft besloten om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar heeft wel een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd om de verdachte te stimuleren zich in de toekomst aan de wet te houden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001215-18
datum uitspraak: 17 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-650301-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres ] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 december 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (merk Samsung, type Galaxy S7), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) eenmaal of meermalen
- dreigend en/of met geweld de peeskamer binnen is/zijn gelopen en/of gegaan en/of
- ( vervolgens) de arm(en) van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben vastgepakt en/of vastgepakt gehouden en/of (vervolgens) heeft/hebben verdraaid en/of (vervolgens) op/tegen de rug van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gehouden en/of
- ( vervolgens) zijn/hun hand(en) op/over de mond van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben geplaatst en/of gehouden en/of
- ( vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat voornoemde [slachtoffer] stil moest zijn en/of voornoemde telefoon moest afgeven aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- ( vervolgens) voornoemde telefoon (met kracht) uit de hand(en) van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben getrokken en/of gerukt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot andere beslissingen ten aanzien van de kwalificatie en de strafoplegging dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft hij kort gezegd aangevoerd:
(i) Bij het opnemen van de aangifte van de aangeefster [slachtoffer] is geen beëdigd tolk ingezet, terwijl is gebleken dat zij onvoldoende Nederlands spreekt. Daarom dient de aangifte als onbetrouwbaar te worden bestempeld en is er bovendien gehandeld in strijd met de ‘Aanwijzing bijstand van tolken en vertalers’, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert. Een en ander dient tot bewijsuitsluiting te leiden.
(ii) De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn ontoereikend om tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen.
Het hof overweegt als volgt.
ad (i)
Uit het door hoofdagent [verbalisant] op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van aangifte van
22 juni 2017 (p. 1-4) blijkt dat het verhoor van de aangeefster is afgenomen met behulp van een tolk Spaans, namelijk [naam 1] (tolkennummer: [nummer]). Hoewel de raadsman moet worden toegegeven dat het opmerkelijk te noemen is dat de aangeefster ruim anderhalf jaar later om welke reden dan ook heeft verklaard dat de aangifte in het Nederlands is opgenomen, ziet het hof geen goede reden te twijfelen aan hetgeen in het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal is opgenomen, ook omdat daarin specifiek gewag wordt gemaakt van de naam van de ingezette tolk. Bij gebrek aan een feitelijke grondslag mist dit onderdeel van het verweer dan ook doel. Van enig vormverzuim is geen sprake en het proces-verbaal van aangifte vormt – in onderlinge samenhang met het overige bewijs – een betrouwbare grondslag voor het bewijsoordeel.
ad (ii)
De aangifte van [slachtoffer] houdt in dat zij op 22 juni 2017 als prostituee aan het werk was in haar werkruimte aan het [plek] te Amsterdam. Op enig moment klopten twee jongens op haar raam, waarna zij binnen zeer korte tijd haar peeskamer binnenkwamen. Eén van hen heeft haar vervolgens met geweld in bedwang gehouden waardoor het voor de ander mogelijk werd gemaakt om de mobiele telefoon uit haar handen te pakken (p. 1-2). Vaststaat dat deze jongens de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] zijn geweest. Uit de in deze zaak beschikbare camerabeelden blijkt dat zij
de peeskamer zijn uitgerend en vervolgens geruime tijd en in elk geval tot aan de Oudeburgsteeg (in de richting van het Damrak) zijn blijven doorrennen (p. 6-7). Daarnaast heeft de medeverdachte, nadat een vrouwelijke politieambtenaar telefonisch duidelijk had gemaakt dat zij hem wilde spreken over een gewelddadige diefstal die op 22 juni 2017 had plaatsgevonden, in een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek gezegd dat ‘die skotoe agente’ zegt dat hij zich moet melden, dat hij en ‘die andere’ [het hof begrijpt: die andere jongen] die dag ‘die hoer’ hebben bestolen en dat wanneer hij gepakt wordt, hij dan samen met ‘[naam 2]’ gepakt wordt (p. 34-36). De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de medeverdachte hem ‘[naam 2]’ noemt. Verder is gebleken dat in de dagen na het incident met de telefoon van de aangeefster gebruik is gemaakt van de telecompaal aan de [straat 1] te Amsterdam – gelegen op vijf minuten loopafstand van de [adres ] (in welke straat de verdachte en de medeverdachte woonachtig waren) – en wel elf maal op 25 juni 2017, negen maal op
26 juni 2017 en drie maal op 27 juni 2017 (p. 133). De aangeefster heeft tegenover de raadsheer-commissaris verklaard dat zij in Den Haag woont en nooit in Amsterdam overnacht.
Op grond van voorgaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, staat voor het hof buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte de aangeefster samen met de medeverdachte op 22 juni 2017 heeft beroofd van haar telefoon, waarbij wordt opgemerkt dat de mededelingen van de medeverdachte in het afgeluisterde telefoongesprek boekdelen spreken.
Voor het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat de verdachte zijn eigen telefoon uit de handen van de aangeefster heeft gepakt, kan in het dossier geen solide aanknopingspunt worden gevonden, terwijl dat scenario bovendien geen verklaring biedt voor het op de voornoemde wijze uitpeilen van de telefoon van de in Den Haag woonachtige aangeefster.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt in alle onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 juni 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon (merk Samsung, type Galaxy S7), toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan door en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond, dat hij, verdachte en zijn mededader
- de arm van [slachtoffer] hebben vastgepakt en hebben verdraaid en op de rug van [slachtoffer] hebben gehouden en
- een hand over de mond van [slachtoffer] hebben geplaatst en
- tegen [slachtoffer] hebben gezegd dat zij stil moest zijn en de telefoon moest afgeven en
- de telefoon met kracht uit de hand van [slachtoffer] hebben getrokken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en daarnaast tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als in eerste aanleg zijn opgelegd.
De raadsman heeft het hof bij wijze van strafmaatverweer verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en gevraagd om de verdachte in ieder geval geen (on)voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld in vereniging. Daarbij is hij met een ander de werkkamer van een prostituee binnengegaan en hebben zij onder toepassing van geweld haar telefoon weggenomen. Aldus heeft de verdachte een gebrek aan respect voor andermans eigendommen en voor de persoonlijke integriteit van de betrokken prostituee aan de dag gelegd. Daarbij komt dat hij het slachtoffer dit heeft aangedaan in de beslotenheid van haar peeskamer, waar zij zich in een kwetsbare positie bevond. Het ligt in de lijn van de verwachtingen zij hiervan nog geruime tijd psychische klachten heeft ondervonden.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf – zoals in eerste aanleg door de officier van justitie is gevorderd – zonder meer gerechtvaardigd. Toch zal het hof daarvoor niet kiezen, omdat het in strafmatigende zin rekening houdt met de jonge leeftijd die de verdachte ten tijde van het misdrijf had en met zijn in positieve zin gewijzigde persoonlijke situatie, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Aan de verdachte zal een forse onvoorwaardelijke taakstraf worden opgelegd. Wel is het hof – net als de rechtbank en de advocaat-generaal – van oordeel dat het reeds vanwege de ernst van het feit geraden is daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de
duur van zes maanden op te leggen. Dit kan er bovendien aan bijdragen dat de verdachte zich in de toekomst verre houdt van het plegen van strafbare feiten en hem te stimuleren om op het goede pad te blijven.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. W.M.C. Tilleman en mr. F.M.D. Aardema in tegenwoordigheid van mr.
S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 december 2019.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.