ECLI:NL:GHAMS:2019:4688

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
23-003128-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van bierkratten bij supermarkten met vorderingen tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 augustus 2018. De verdachte was beschuldigd van diefstal van grote hoeveelheden bierkratten bij verschillende supermarkten. De tenlastelegging omvatte vier incidenten van diefstal, waarbij de verdachte samen met anderen handelde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 mei 2018 in Volendam, op 25 april 2018 in Zwanenburg, op 15 maart 2018 in Loenen aan de Vecht, en op 23 februari 2018 in Breukelen, telkens kratten heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, maar heeft de meer of anders tenlastegelegde feiten niet bewezen verklaard.

De rechtbank Noord-Holland had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf geëist. Het hof heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte in overweging genomen. De verdachte had binnen een korte periode meerdere diefstallen gepleegd en had eerder soortgelijke veroordelingen. Echter, het hof heeft ook positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte opgemerkt, zoals het verkrijgen van woonruimte en een baan, en heeft besloten om de verdachte de kans te geven zichzelf te bewijzen. Daarom heeft het hof de gevangenisstraf bevestigd, maar in plaats van de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, een taakstraf van 60 uur gelast. Tevens zijn de proeftijden in andere zaken verlengd.

Het hof heeft de vorderingen van het openbaar ministerie inzake de tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde straffen beoordeeld en besloten om de verdachte niet opnieuw vrijheidsbeneming op te leggen, maar hem de kans te geven om zijn leven te beteren. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003128-18
datum uitspraak: 11 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 augustus 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 15-089293-18 en 10-136051-17 (TUL), 13-131117-15 (TUL), 23-001511-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 december 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 mei 2018 te Volendam, gemeente Edam-Volendam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meerdere kratten en/of fusten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [winkel 1] (filiaal: [adres 2]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 25 april 2018 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, 45 kratten en/of fusten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [winkel 2] (filiaal: [adres 3]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 15 maart 2018 te Loenen aan de Vecht, gemeente Stichtse Vecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, 15 kratten en/of fusten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [winkel 3] (filiaal: [adres 4]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op of omstreeks 23 februari 2018 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, 81 kratten en/of fusten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [winkel 3] ([adres 5]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal vanwege proceseconomische redenen worden vernietigd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 5 mei 2018 te Volendam, gemeente Edam-Volendam, tezamen en in vereniging met een ander kratten, toebehorende aan [winkel 1] (filiaal: [adres 2]). heeft weggenomen met het oogmerk die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
2.
hij op 25 april 2018 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander 45 kratten, toebehorende aan [winkel 2] (filiaal: [adres 3]), heeft weggenomen met het oogmerk die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
3.
hij op 15 maart 2018 te Loenen aan de Vecht, gemeente Stichtse Vecht. tezamen en in vereniging met een ander 15 kratten. toebehorende aan [winkel 3] (filiaal: [adres 4]). heeft weggenomen met het oogmerk die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
4.
hij op 23 februari 2018 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht. tezamen en in vereniging met een ander 81 kratten, toebehorende aan [winkel 3] ([adres 5]). heeft weggenomen met het oogmerk die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde levert op,
telkens:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft binnen 2,5 maand met een ander vier keer een grote hoeveelheid bierkratten gestolen bij supermarkten. Het doel van de diefstallen was de kratten in te leveren voor statiegeld. Door zo te handelen heeft de verdachte geen respect getoond voor het eigendomsrecht van anderen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 december 2019 is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw dergelijke misdrijven te plegen.
Gelet op de ernst van de feiten en de recidive acht het hof de door de rechtbank opgelegde – en de door de advocaat-generaal geëiste – gevangenisstraf voor de duur van drie maanden een passende sanctie.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van drie voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen. Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat in de zaak met parketnummer 13-131117-15 in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf een taakstraf van 60 uur zal worden gelast en in beide andere zaken – die met de parketnummers 23-001511-17 en 10-136051-17 – dat de proeftijd met één jaar zal worden verlengd, met in laatstgenoemde zaak tevens aanpassing van de bijzondere voorwaarden.
De verdachte heeft verzocht hem niet naar de gevangenis te sturen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de diverse proeftijden aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Hoewel het voor het geloofwaardig functioneren van het wettelijke systeem van algemene en bijzondere voorwaarden van essentieel belang is dat overtreding van dergelijke voorwaarden niet vrijblijvend is, zal het hof in dit bijzondere geval beslissen op de vorderingen tenuitvoerlegging zoals hieronder vermeld. Ter terechtzitting in hoger beroep is besproken dat de verdachte in het verleden in aanraking is geweest met politie en justitie, maar dat hij daar nu afstand van neemt en een normaal bestaan wil opbouwen. De verdachte heeft thans woonruimte en een baan; bovendien heeft hij blijk gegeven van zelfinzicht. Hoewel deze positieve ontwikkelingen nog maar in de kinderschoenen staan, lijkt zich een kentering in het leven van de verdachte te hebben voorgedaan. Hij lijkt de ambitie te hebben zijn criminele levensloop achter zich te laten. Dit vindt in zoverre bevestiging in het genoemde uittreksel uit de Justitiële Documentatie, dat daaruit volgt dat de verdachte na de onderhavige feiten geen strafbare feiten heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen. Het hof acht het niet wenselijk dat de prille ontwikkelingen in het leven van de verdachte worden doorkruist door (hernieuwde) vrijheidsbeneming en wil daarom de verdachte de kans geven zichzelf te bewijzen. Daarom zal het hof in de zaak met parketnummer 13-131117-15 in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf een taakstraf gelasten van 60 uur en in de zaken met de parketnummers 23-001511-17 en 10-136051-17 de proeftijd met één jaar verlengen. In de laatste zaak zal het hof tevens de door de rechtbank gestelde bijzondere voorwaarden vervangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2016, met parketnummer 13-131117-15, te weten een gevangenisstraf voor de duur van één maand, een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 december 2017 parketnummer 23-001511-17, met een termijn van 1 (één) jaar.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 januari 2018, parketnummer 10-136051-17, met een termijn van 1 één jaar en vervangt de in genoemd vonnis gestelde bijzondere voorwaarden in dier voege dat het hof:
- als bijzondere voorwaarde stelt dat de veroordeelde verplicht is zich te melden bij
[naam], toezichthouder bij Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- opdracht geeft aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. A.M. van Woensel en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
11 december 2019.