In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1986 te Amsterdam, was eerder veroordeeld voor misdrijven en had in de periode van 1 november 2016 tot en met 31 januari 2017 een grote hoeveelheid koper weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De tenlastelegging was gericht tegen de verdachte, die werkzaam was bij het bedrijf waarvan de koper was gestolen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, maar heeft ook rekening gehouden met zijn positieve ontwikkeling sinds de feiten. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, maar het hof heeft besloten hiervan af te wijken. De verdachte heeft verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden, heeft spijt betuigd en heeft stappen ondernomen om zijn leven weer op de rails te krijgen. Het hof heeft daarom een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, samen met een taakstraf van tachtig uren. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen, evenals de impact op het bedrijf en de collega's van de verdachte. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.