ECLI:NL:GHAMS:2019:4903

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2019
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
23-000528-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling van levensgezel met partiële vrijspraak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Colombia, werd beschuldigd van mishandeling van zijn toenmalige vriendin op 29 september 2017 te Hoorn. De tenlastelegging hield in dat de verdachte zijn levensgezel met de vuist op het linker oog had geslagen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 januari 2019 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte de aangeefster niet had geslagen, maar haar slechts had geduwd tijdens een worsteling. Het hof heeft echter de verklaring van de aangeefster, die door medische rapporten werd ondersteund, als geloofwaardig beschouwd. Het hof oordeelde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de mishandeling en heeft de verdachte hiervoor veroordeeld. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd, maar het hof legde een deels voorwaardelijke taakstraf op van 80 uren, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000528-18
datum uitspraak: 4 februari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-251571-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedag] 1990,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 september 2017 te Hoorn zijn levensgezel, [slachtoffer], heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met de volle vuist) op het linker oog in elk geval in het gezicht heeft geslagen/gestompt/geduwd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring.

Partiële vrijspraak

Het hof is van oordeel dat uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om te oordelen dat het slachtoffer ten tijde van het ten laste gelegde feit de levensgezel van de verdachte was, in de zin dat zij – beoordeeld naar aard en hechtheid – met de verdachte een nauwe persoonlijke betrekking onderhield die vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners.

Nadere bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman namens de verdachte vrijspraak bepleit van het aan de verdachte ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte aangeefster niet heeft gestompt of geslagen, en dat hij haar tijdens een worsteling weliswaar op de borst heeft geduwd, maar haar daarbij niet in het gezicht heeft geraakt. Voorts betwist de raadsman dat het letsel van aangeefster aan haar linkeroog veroorzaakt zou zijn door enig toedoen van de verdachte, mede gelet op de foto van het letsel. Het bevreemdt dat die foto pas later is genomen, namelijk pas nadat aangeefster de huisartsenpost en het ziekenhuis heeft bezocht, terwijl het een foto van het rechteroog betreft.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof gaat uit van de lezing die aangeefster heeft gegeven in haar aangifte, omdat die verklaring verankering vindt in de medische verklaring van de Afdeling Spoedeisende hulp van het Westfriesgasthuis van 30 september 2017. Het letsel wat daaruit volgt, past bij de toedracht zoals de aangeefster die heeft geschetst. Voorts heeft de aangeefster, eveneens blijkens voornoemde medische verklaring, zich al op de avond van het incident zelf gemeld bij de huisartsenpost, waar zij vervolgens is doorverwezen naar het ziekenhuis, alwaar het letsel de volgende dag is geconstateerd. Dat de foto in het dossier het rechteroog van de aangeefster lijkt te betreffen doet daaraan niet af, gelet op de medische informatie waaruit blijkt dat letsel aan het linkeroog is toegebracht. Bovendien valt niet uit te sluiten dat die foto via een spiegel is gemaakt. Het hof acht de tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen en verwerpt de door de raadsman gevoerde verweren.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal aangifte van 30 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierpagina's 6 t/m 8).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 september 2017 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[slachtoffer]:
Naam: [slachtoffer]
Adres: [adres 2].
Gisteravond, op 29 september 2017, ben ik geslagen door mijn vriend [verdachte]. [verdachte] belde dat hij bij mij voor de deur stond. Ik heb toen [verdachte] binnen gelaten. [verdachte] was boos. Toen begon hij tegen mij te schreeuwen en mij uit te schelden. Toen spuugde [verdachte] (..) in mijn gezicht waarna hij mij sloeg, met een vuist, in mijn gezicht. Ik voelde dat ik op mijn linkeroog werd geslagen door een vuistslag. Ik zag dat mijn zicht gelijk weg was. Het was zwart geworden.
Ik hoorde de klap, het klonk hard. Door de klap was ik uit balans. (..) Ik voelde toen een
brandende stekende pijn bij mijn linkeroog. Ik heb toen het ziekenhuis in Hoorn gebeld, Ik kon toen gelijk komen. Toen ik in het ziekenhuis kwam, was mijn oog helemaal opgezet, dik en rood. In mijn linkeroog zaten ook allemaal rode vlekken. De arts kon toen niet goed bepalen of ik letsel had. Ik moest de volgende dag terugkomen. Dat heb ik toen ook gedaan.

2. Een medische verklaring door verantwoordelijk behandelaar [naam 1] d.d.

30 september 2017 (dossierpagina’s 15 en 16).

Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Westfriesgasthuis
Afdeling spoedeisende hulp
Naam: [slachtoffer]
Bovengenoemde patiënt zagen wij d.d. 30-9-2017 op onze afdeling Spoedeisende Hulp in verband met verdenking orbita fractuur.
Anamnese
Gisteravond geslagen op li oogkas. Gezien zwelling en pijn naar HAP geweest, welke patiënte wilde doorverwijzen voor een CT aangezicht. Na overleg met SEH daar echter vanaf gezien en pte deze ochtend doorverwezen.
Lichamelijk onderzoek:
H/H: minimale zwelling zygoma li en lateraal deel li wenkbrauw
Conclusie:
28-jarige gezonde vrouw st na mishandeling met contusie li oogkas.

3. Een proces- van verhoor met nummer PL1100-2017202483-4 van 5 december 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 17 t/m 21].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 5 december 2017 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
verdachte(aangeduid met “A” en als vraag van verbalisant, aangeduid met V):
V: Wat is er gebeurd op vrijdag 29 september 2017 tussen 22.40 uur en 23.15 uur op de [adres 2]
?
A: We waren bij mijn vriendin thuis. (..) We hadden ruzie. Ik heb haar gespuugd. Dit was uit boosheid. Ik heb haar uitgescholden. Ik was daar met mijn vriendin [slachtoffer].

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 september 2017 te Hoorn [slachtoffer] heeft mishandeld door haar met de vuist op het linker oog te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg ten laste gelegde bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de rechtbank aan de verdachte bijzondere voorwaarden opgelegd, te weten een meldplicht bij de reclassering, deelname aan een huiselijk geweld-training, behandelverplichting en zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd. De advocaat-generaal heeft eveneens gevorderd aan de verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen zoals hierboven weergegeven.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige vriendin, in haar eigen woning. Door zo te handelen heeft hij haar lichamelijke integriteit geschonden en haar pijn en letsel bezorgd. Aldus heeft de verdachte een voor haar angstige situatie geschapen op een plek waar zij zich juist bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Het hof rekent dat de verdachte ernstig aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 januari 2019 is de verdachte eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel mee weegt. Het hof heeft tevens acht geslagen op het (beknopt) reclasseringsadvies van 24 januari 2018, opgemaakt door reclasseringswerker [naam 2] dat naar aanleiding van het onderhavige feit is opgemaakt. In het rapport wordt vermeld dat, gezien het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten, gesproken kan worden van een delict patroon betreffende het plegen van geweldsdelicten in huiselijke kring.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de door de politierechter opgelegde (deels voorwaardelijke) taakstraf passend is. Het hof ziet echter geen meerwaarde in het opleggen van de bijzondere voorwaarden die zien op de deelname aan een huiselijk geweldtraining, nu de verdachte al eerder een agressieregulatietraining heeft doorlopen en hij ter terechtzitting in hoger beroep te kennen heeft gegeven weliswaar aan eventueel op te leggen voorwaarden te zullen meewerken, maar daar zelf het nut niet van in te zien. Om die reden zal evenmin een behandelverplichting worden opgelegd, die door de reclassering ook weinig kansrijk wordt geacht. Wel acht het hof het noodzakelijk een meldplicht aan de verdachte op te leggen evenals de verplichting om zich te houden aan aanwijzingen die de reclassering hem geeft, om zo een vinger aan de pols te houden en de verdachte wellicht te motiveren tot het vrijwillig volgen van een (trauma)behandeling.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels voorwaardelijke) taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde verplicht is zich te melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
- de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft.
Geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. C.N. Dalebout en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van
mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 februari 2019.
mr. F.M.D. Aardema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]