ECLI:NL:GHAMS:2019:4905

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2019
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
23-003278-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing van de zaak naar de kantonrechter na vernietiging van het vonnis wegens onterecht nietig verklaren van de dagvaarding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een verdachte die op 22 juni 2017 als passagier op een Iers luchtvaartuig van Dublin naar Amsterdam niet heeft voldaan aan de aanwijzingen van de gezagvoerder en het cabinepersoneel. De verdachte was niet verschenen op de zitting van de kantonrechter op 14 september 2017, waarna de kantonrechter de dagvaarding nietig verklaarde. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding op de juiste wijze aan de verdachte is betekend, zowel persoonlijk als door middel van een vertaling naar het Engels. Het hof oordeelt dat de kantonrechter de dagvaarding ten onrechte nietig heeft verklaard, omdat de verdachte tijdig op de hoogte was van de zitting en de beschuldigingen. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de zaak terug naar de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland om opnieuw recht te doen op de inleidende dagvaarding.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003278-17
datum uitspraak: 4 februari 2019
VERSTEK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 14 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-113292-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Ierland) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste- woon of verblijfplaats hier te lande,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 januari 2019.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 juni 2017 als passagier tijdens de vlucht [vluchtnummer] (van Dublin naar Amsterdam) op/of aan boord van een Iers luchtvaartuig (met registratienummer [registratienummer]) als passagier op een of meer tijdstippen en/of tijdens de landing en/of het taxiën op Luchthaven Schiphol aanwijzingen (door of) namens de gezagvoerder niet heeft opgevolgd en/of niet heeft voldaan aan zijn verplichting door of namens de gezagvoerder gegeven aanwijzingen, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar geen gevolg gegeven aan de instructies door/ van door het cabinepersoneel en/of aan de instructie(s) aan boord van het vliegtuig, algemeen kenbaar gemaakt door middel van lichtsignalen en/of stickers en/of de mondeling gegeven aanwijzingen: - om tijdens het landen en taxiën te blijven zitten met de stoelriem vast en/of - zich rustig te houden en/of zich te gedragen en/of te gaan zitten en/of zijn gordel vast te maken en/of het cabinepersoneel en/of passagiers niet meer lastig te vallen; op te volgen.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen zijn, voor zover hieraan betekenis is toegekend, gebezigd in de zin van de Regeling toezicht luchtvaart en de Luchtvaartwet
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Geldigheid van de inleidende dagvaarding

In het dossier bevindt zich een proces-verbaal waaruit blijkt dat de dagvaarding voor de terechtzitting van 14 september 2017 bij de kantonrechter door een wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee op 22 juni 2017 aan de verdachte in persoon is uitgereikt; daarbij is gebruik gemaakt van een tolk in de Engelse taal. Voorts blijkt uit de stukken dat op 29 augustus 2017 een vertaalde dagvaarding is verzonden naar het hierboven genoemde adres van de verdachte in Australië. De verdachte is niet ter terechtzitting in eerste aanleg verschenen, waarop de kantonrechter de dagvaarding nietig heeft verklaard. Dat oordeel heeft de kantonrechter, volgens de appelschriftuur van de officier van justitie, gebaseerd op het bepaalde in artikel 9 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Australië inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken (hierna: het Verdrag).
Tegen deze beslissing is het openbaar ministerie in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd het vonnis waarvan beroep te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar de kantonrechter. De advocaat-generaal heeft hiertoe aangevoerd dat de kantonrechter de dagvaarding ten onrechte nietig heeft verklaard met verwijzing naar het Verdrag. Nu de vertaling van de dagvaarding niet als een betekening heeft te gelden, heeft de kantonrechter het betreffende verdragsartikel onjuist geïnterpreteerd en heeft deze de dagvaarding ten onrechte nietig verklaard, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt als volgt. Artikel 9 van het Verdrag luidt:
Een verzoek om betekening van een dagvaarding wordt ten minste 45 dagen vóór de datum waarop iemand persoonlijk in de verzoekende Staat moet verschijnen aan de aangezochte Staat gericht. In spoedgevallen kan de aangezochte Staat van dit vereiste afzien.
De dagvaarding voor de zitting bij de kantonrechter is in persoon en tijdig – ruim tweeëneenhalve maand vóór de terechtzitting – aan de verdachte uitgereikt, waarbij de inhoud van de dagvaarding door de tolk mondeling aan hem is medegedeeld in een voor de verdachte begrijpelijke taal. Vervolgens is een schriftelijke vertaling van de dagvaarding aan het buitenlandse adres van de verdachte verzonden. Daarmee is sprake van een rechtsgeldige betekening van de dagvaarding in eerste aanleg, waarbij is voldaan aan het vereiste van artikel 260, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dat de termijn van vijfenveertig dagen als genoemd in art. 9 van het Verdrag niet in acht is genomen bij de verzending van de schriftelijke vertaling van de dagvaarding aan de verdachte doet daar niet aan af, nu geen sprake is geweest van een verzoek tot betekening van een dagvaarding aan de Australische autoriteiten. Voorts kan het ervoor worden gehouden dat de verdachte tijdig op de hoogte was van de tijd en plaats van de terechtzitting in eerste aanleg en van de beschuldiging die aldaar aan de orde zou zijn.
Het hof concludeert dat de dagvaarding om in eerste aanleg te verschijnen op de terechtzitting op de bij de wet voorgeschreven wijze aan de verdachte is uitgereikt, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en het hof de zaak zal terugwijzen naar de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, teneinde op de inleidende dagvaarding opnieuw recht te doen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep.
Wijst de zaak terug naar de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, teneinde op de inleidende dagvaarding opnieuw recht te doen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. C.N. Dalebout en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van
mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 februari 2019.
mr. F.M.D. Aardema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]