In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1981, was aangeklaagd voor het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een ruit die toebehoorde aan een instelling voor opvang van dak- en thuislozen. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 24 januari 2018 te Amsterdam. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier dagen, met aftrek van voorarrest.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 april 2019 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd, omdat de verdachte eerder was veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten, zoals winkeldiefstallen. Bovendien bleek uit een rapport van de GGZ Reclassering Inforsa dat de verdachte niet bereikbaar was voor de reclassering, wat de mogelijkheid van een taakstraf uitsloot.
Het hof heeft geconcludeerd dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, in combinatie met de persoonlijke situatie van de verdachte, geen andere of lagere straf rechtvaardigen dan de eerder opgelegde gevangenisstraf. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier dagen, met de bepaling dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht op de opgelegde straf.