ECLI:NL:GHAMS:2019:4961

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
23-003339-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met geschoeide voet tegen het hoofd, geen noodweer, bruikbaarheid verklaring getuige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 september 2018. De verdachte, geboren in Duitsland en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was aangeklaagd voor poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging omvatte verschillende geweldsdelicten tegen de aangever, waaronder het schoppen en slaan van de aangever terwijl deze op de grond lag. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een geldboete van € 2.000,00 of 30 dagen hechtenis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 juni 2019 heeft de raadsvrouw van de verdachte vrijspraak bepleit, stellende dat de aangever de confrontatie had opgezocht. Het hof heeft echter de verklaringen van de aangever en getuige als betrouwbaar beoordeeld. De aangever had verklaard dat de verdachte hem had aangevallen na een worsteling bij de deur van zijn woning, waarbij hij letsel had opgelopen. Het hof oordeelde dat de verklaring van de getuige, die in het Engels was afgelegd, bruikbaar was voor het bewijs, omdat zowel de getuige als de verbalisant de Engelse taal voldoende machtig waren.

Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, toegewezen. Het hof heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 695,00, bestaande uit materiële en immateriële schade, en de wettelijke rente vanaf de datum van de schade vastgesteld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003339-18
datum uitspraak: 11 juli 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 september 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-701926-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedag] 1978,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
adres in het buitenland: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 3 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of meermalen
- aan het haar van die [benadeelde] heeft getrokken en/of
- ( vervolgens) het haar en/of het hoofd van die [benadeelde] naar beneden heeft gedrukt en/of
- ( vervolgens) in/op/tegen het gezicht, in elk geval het hoofd, van die [benadeelde] heeft geschopt en/of getrapt en/of
- ( vervolgens) in/op/tegen het gezicht, in elk geval het hoofd, van die [benadeelde] heeft geslagen en/of gestompt en/of
- ( vervolgens) in/op/tegen het lichaam van die [benadeelde] heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt, terwijl die [benadeelde] op de grond lag.
subsidiair
hij op of omstreeks 3 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door een of meermalen
- aan het haar van die [benadeelde] te trekken en/of
- ( vervolgens) het haar en/of het hoofd van die [benadeelde] naar beneden te drukken en/of
- ( vervolgens) in/op/tegen het gezicht, in elk geval het hoofd, van die [benadeelde] te schoppen en/of te trappen en/of
- ( vervolgens) in/op/tegen het gezicht, in elk geval het hoofd, van die [benadeelde] te slaan en/of te stompen en/of - (vervolgens) in/op/tegen het lichaam van die [benadeelde] te schoppen en/of te trappen en/of te slaan en/of te stompen, terwijl die [benadeelde] op de grond lag.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof op onderdelen tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw namens de verdachte vrijspraak bepleit van het aan hem ten laste gelegde. Zij heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat de aangever [benadeelde] de confrontatie heeft opgezocht door de deur in het gezicht van de verdachte dicht te willen slaan en, toen dit niet lukte, zijn woning uit te komen en de verdachte vast te pakken. Vervolgens zijn de verdachte en de aangever samen van de trap gevallen. De verdachte was bang dat hij het slachtoffer zou worden en het schoppen en slaan heeft plaatsgevonden toen de verdachte aangever op de grond heeft willen houden. Voorts heeft de raadsvrouw twijfels over de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige [getuige] , zoals afgelegd bij de politie op 3 juni 2017, nu dat verhoor niet heeft plaatsgevonden met een tolk die de taal van de getuige spreekt. Tenslotte twijfelt de raadsvrouw aan de verklaringen van de getuige [getuige] en de aangever, omdat deze misschien wel op elkaar zijn afgestemd.
Het hof overweegt als volgt.
Op 3 juni 2017 is de politie na een melding ter plaatse gekomen bij de flat [flat] te Amsterdam. In het trapportaal van voornoemde flat zagen zij een man met een bebloed gezicht op de grond liggen, te weten de aangever [benadeelde] . Een andere man, de verdachte, stond over hem heen gebogen en was tegen de aangever [benadeelde] aan het schreeuwen. De aangever [benadeelde] heeft ter plaatse aan de politie verklaard dat er die ochtend vroeg bij hem werd aangeklopt door de verdachte, die zijn woning wilde betreden. De aangever [benadeelde] hield hem tegen en duwde hem zijn woning uit. Voor de deur van de woning raakten de aangever [benadeelde] en de verdachte in een worsteling verwikkeld, waarna zij beiden van de trap zijn gevallen. Toen de aangever [benadeelde] in de hal op de begane grond ten val was gekomen werd hij door de verdachte met een vuist in zijn gezicht geslagen en meerdere keren tegen zijn hoofd schopt. Het hof gaat bij de vaststelling van de feiten uit van deze door de aangever [benadeelde] geschetste toedracht, nu deze steun vindt in de waarnemingen van de verbalisanten die ter plaatse zijn gekomen – te weten dat de verdachte over de aangever [benadeelde] heen gebogen stond terwijl de aangever [benadeelde] op de grond lag en de schoenen van de verdachte onder het bloed zaten – hij deze verklaring onmiddellijk na de komst van de politie heeft afgelegd en deze verklaring voorts steun vindt in het bij de aangever [benadeelde] geconstateerde letsel. Het hof heeft geen enkele reden aan deze verklaring te twijfelen.
Ten aanzien van de getuige [getuige] stelt het hof vast dat uit het dossier blijkt dat voornoemde getuige zonder beëdigde tolk is gehoord in de Engelse taal en dat het proces-verbaal is opgemaakt in de Nederlandse taal. De verhorende verbalisant, [verbalisant] , heeft gerelateerd de Engelse taal machtig te zijn. Aan de getuige [getuige] is haar verklaring naderhand voorgelezen en zij heeft verklaard daarin te volharden en zij heeft deze ondertekend. Het hof is van oordeel dat indien uit het dossier kan worden afgeleid dat zowel de verbalisant als een getuige een andere taal in voldoende mate beheersen, het verhoor in deze taal kan geschieden. Het hof is om die reden van oordeel dat, mede gelet op het feit dat contra-indicaties door de verdediging niet zijn aangedragen, de weergave in het proces-verbaal van de in de Engelse taal afgelegde verklaring voldoende betrouwbaar is en bruikbaar voor het bewijs.
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw dat de verklaringen van getuige [getuige] en aangever [benadeelde] misschien op elkaar zijn afgestemd nu zij daartoe alle tijd hebben gekregen, overweegt het hof als volgt. De aangever [benadeelde] heeft ter plaatse direct een verklaring afgelegd en vervolgens aangifte gedaan. Deze verklaringen zijn consistent en worden ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen ter plaatse. Het hof acht het daarom, nu daarvoor ook overigens geen aanknopingspunten uit het dossier blijken en het enkele tijdverloop daarvoor onvoldoende wordt geacht, niet aannemelijk geworden dat de aangever [benadeelde] en de getuige [getuige] de verklaringen op elkaar hebben afgestemd. De verklaring van getuige [getuige] is bruikbaar voor het bewijs en deze biedt eveneens steun aan de verklaring van de aangever.
Het hof verwerpt de door de raadsvrouw gevoerde verweren dan ook en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat de verdachte meermalen met geschoeide voet tegen het gezicht en achterhoofd van de aangever [benadeelde] heeft getrapt en hem daarnaast tegen het hoofd heeft geslagen en gestompt, terwijl aangever op de grond lag. Het hoofd is een uiterst kwetsbaar deel van het lichaam, waarbij de kans op het ontstaan van zwaar letsel door dergelijke gedragingen naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is. Het met geschoeide voet schoppen in het gezicht en tegen het achterhoofd van de aangever [benadeelde] , terwijl deze op de grond lag, is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel, dat het – behoudens contra-indicaties, waarvan niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Het hof acht het primair ten laste gelegde dan ook bewezen.
Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld een beroep op noodweer te doen, door aan te voeren dat de verdachte het gevecht niet is begonnen en dat hij vervolgens heeft gehandeld uit angst zelf slachtoffer te worden, is het hof van oordeel dat de door de verdediging geschetste feitelijke toedracht op basis van de inhoud van het dossier niet aannemelijk is geworden. Het hof werpt om die reden het verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 juni 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen
- tegen het hoofd van die [benadeelde] heeft geschopt en/of getrapt en
- tegen het hoofd van die [benadeelde] heeft geslagen en/of gestompt,
terwijl die [benadeelde] op de grond lag.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 2.000,00, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het aan hem primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en heeft daarbij aan het slachtoffer letsel en pijn toegebracht door hem tegen het hoofd te trappen en stompen. Hij heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is geenszins aan de verdachte te danken dat de gevolgen van zijn handelen niet nog ernstiger uitvielen. Door zijn agressieve optreden heeft de verdachte het gevoel van veiligheid van het slachtoffer aangetast, waarbij in strafverzwarende zin wordt meegewogen dat deze aantasting in diens eigen leefomgeving heeft plaatsgevonden.
De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht nemen voor een voltooide zware mishandeling door schoppen tegen het hoofd, een gevangenisstraf van zes maanden als uitgangspunt.
Het hof acht gelet op de ernst van het feit en dit oriëntatiepunt in aanmerking genomen, een vrijheidsbenemende straf van meerdere maanden in beginsel alleszins gerechtvaardigd. In strafmatigende zin wordt echter meegewogen dat het een poging betreft, aangezien het letsel van de aangever gelukkig beperkt is. Voorts is de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 juni 2019 niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Het hof acht daarom in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden passend en geboden. Nu het feit is gepleegd in de relationele sfeer en de verdachte samen met de vriendin van aangever een kind heeft, ziet het hof aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Oplegging van een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de raadsvrouw bepleit, doet naar het oordeel van het hof echter geen recht aan de ernst van het feit. Voor een lagere of andere straf is om dezelfde reden evenmin plaats.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 695,00, bestaande uit € 95,00 ter zake van materiële schade en € 600,00 ter zake van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen nu niet is komen vast te staan welk deel van de schade is veroorzaakt door de val van de trap of door het schoppen en slaan door de verdachte.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat het letsel, zoals in de letselverklaring opgenomen, correspondeert met de verklaringen van de aangever ten aanzien van het schoppen en slaan tegen zijn hoofd en zijn lichaam. Het hof zal daarom de vordering ter zake van zowel de materiële schade, die voldoende is onderbouwd, als de immateriële schade toewijzen en waardeert laatstgenoemde naar maatstaven van billijkheid op € 600,00.
Het toegewezen bedrag aan schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente en de aanvangsdatum hiervan zal worden bepaald op het moment van het ontstaan van de schade, te weten ter zake van de immateriële schade op 3 juni 2017 en ter zake van de materiële schade op 13 juni 2017.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 695,00 (zeshonderdvijfennegentig euro) bestaande uit € 95,00 (vijfennegentig euro) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 695,00 (zeshonderdvijfennegentig euro) bestaande uit € 95,00 (vijfennegentig euro) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
13 (dertien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente ten aanzien van de materiële schade op 13 juni 2017
en ten aanzien van de immateriële schade op 3 juni 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. M. Jurgens en mr. T. Blom, in tegenwoordigheid van
mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
11 juli 2019.
mrs. M. Jurgens en T. Blom zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]