In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van belaging van zijn ex-echtgenote, waarbij hij stelselmatig inbreuk zou hebben gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. De tenlastelegging omvatte onder andere het versturen van beledigende en dwingende berichten, en het maken van afspraken zonder haar instemming. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 juni 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belaging, terwijl de verdediging aanvoerde dat de communicatie tussen de ex-echtgenoten noodzakelijk was voor de omgang met hun kinderen en dat er geen sprake was van opzet of wederrechtelijk handelen.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en de aangeefster, na een huwelijk van dertien jaar, in 2010 zijn gescheiden. Gedurende de periode van 2010 tot 2014 heeft de verdachte een groot aantal e-mails en sms-berichten naar de aangeefster gestuurd, maar het hof kon niet vaststellen dat deze berichten wederrechtelijk waren. De inhoud van veel berichten was niet in het dossier opgenomen, en de communicatie tussen ex-echtgenoten over omgangsregelingen mag niet te snel als belaging worden aangemerkt.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en hem vrijgesproken. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de kosten voor beide partijen bepaald.