ECLI:NL:GHAMS:2019:4963

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
23-003114-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in belagingzaak ex-echtgenote door gebrek aan bewijs van wederrechtelijk handelen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van belaging van zijn ex-echtgenote, waarbij hij stelselmatig inbreuk zou hebben gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. De tenlastelegging omvatte onder andere het versturen van beledigende en dwingende berichten, en het maken van afspraken zonder haar instemming. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 juni 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belaging, terwijl de verdediging aanvoerde dat de communicatie tussen de ex-echtgenoten noodzakelijk was voor de omgang met hun kinderen en dat er geen sprake was van opzet of wederrechtelijk handelen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en de aangeefster, na een huwelijk van dertien jaar, in 2010 zijn gescheiden. Gedurende de periode van 2010 tot 2014 heeft de verdachte een groot aantal e-mails en sms-berichten naar de aangeefster gestuurd, maar het hof kon niet vaststellen dat deze berichten wederrechtelijk waren. De inhoud van veel berichten was niet in het dossier opgenomen, en de communicatie tussen ex-echtgenoten over omgangsregelingen mag niet te snel als belaging worden aangemerkt.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en hem vrijgesproken. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de kosten voor beide partijen bepaald.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003114-18
datum uitspraak: 11 juli 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-689277-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 januari 2010 tot en met 3 september 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [benadeelde], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte in voornoemde periode (zulks terwijl het huwelijk tussen hem, verdachte en voornoemde [benadeelde] was beëindigd en/of hij, verdachte meermalen was medegedeeld dat hij geen contact meer mocht opnemen met voornoemde [benadeelde], meermalen een groot aantal dwingende en/of manipulatieve en/of bedreigende en/of beledigende smsberichten en/of mailberichten verzonden naar voornoemde [benadeelde] en/of naar hun kinderen, te weten ondermeer berichten waarin hij aangaf
- steeds veranderingen te willen aanbrengen in de omgangsregeling en/of
- afspraken met voornoemde [benadeelde] te willen maken en/of
- met de tekst; "[verdachte] goes porn en/of beware of this monster , a wolf in sheefs clothings, a typical greedy Dutchman, when he says yes, you'd better say no, don't let that be misunderstood" en/of
- dat als voornoemde [benadeelde] niet zou reageren hij, verdachte, ervanuit ging dat zij instemde met de voorstellen waarmee hij, verdachte kwam en/of
- te dreigen met doorberekenen van de kosten van (toekomstige) procedures aan voornoemde [benadeelde] en/of
- dezelfde vakantiebestemming had uitgezocht en/of gekozen als waar voornoemde [benadeelde] en/of diens kinderen verbleven en/of
- beledigende teksten heeft verstuurd naar voornoemde [benadeelde] omtrent haar manier van opvoeden en/of leven en/of
- berichten heeft gestuurd naar een/de kind(eren) waarin hij ondermeer aangaf ergens (met zijn auto) te staan wachten op hem/haar/hun (zulks terwijl zij hadden aangegeven geen contact meer te willen hebben met hem, verdachte).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de belaging van de aangeefster [benadeelde]. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte welbewust de grenzen van de aangeefster heeft overschreden door meer dan door haar was gewenst en met het oog op de omgang met hun beider kinderen noodzakelijk was, contact met haar te zoeken. Weliswaar heeft de aangeefster de verdachte ook een hoeveelheid berichten gestuurd, maar daarbij ging het om reacties op de op dwingende toon geschreven berichten van de verdachte met daarin eisen en voorstellen rondom de kinderen en de omgangsregeling die werden vergezeld van slotzinnen als “Wie zwijgt stemt toe”, en om berichten over zaken die met betrekking tot de kinderen geregeld dienden te worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat hier geen sprake is van een
stelselmatige inbreukop de levenssfeer van de aangeefster en gesteld dat bij echtscheidingskwesties minder snel tot zo’n inbreuk kan worden geconcludeerd. Daarnaast heeft de verdachte geen opzet gehad op de belaging van de aangeefster en zijn diens gedragingen niet wederrechtelijk geweest. In verband hiermee heeft de raadsman er onder meer op gewezen dat (i) de door de verdachte verstuurde berichten zagen op de omgangsregeling, de boedelverdeling en de verder in het kader van de echtscheiding te maken afspraken (en de nakoming daarvan), (ii) de verdachte gelet op Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek rondom het gezag een communicatie
verplichtingrichting de aangeefster heeft en (iii) de aangeefster zelfs de noodzakelijke communicatie heeft afgehouden, waardoor er een spanningsveld is ontstaan.
Oordeel van het hof
De verdachte en de aangeefster zijn, na een relatie van dertien jaren, in 2006 gehuwd. Samen hebben zij drie kinderen gekregen. In 2010 zijn zij gescheiden. De kinderen zijn bij de aangeefster blijven wonen. In de daarop volgende jaren hebben de verdachte en de aangeefster een groot aantal rechtszaken gevoerd over de omgangsregeling met betrekking tot de kinderen en andere echtscheidingsgerelateerde kwesties.
Voor een bewezenverklaring van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr is onder meer vereist dat iemand wederrechtelijk en stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer.
De bewijsvraag spitst zich in deze zaak toe op de e-mails en sms-berichten die door de verdachte van 2010 tot 2014 - en dus in de ten laste gelegde periode - naar zijn ex-echtgenote zijn gestuurd. Daarbij gaat het om 678 e-mailberichten en 789 sms-berichten. Tegelijkertijd kan worden vastgesteld dat de aangeefster op haar beurt in deze periode 379 e-mails en 431 sms-berichten naar de verdachte heeft verstuurd. Van het overgrote deel van deze berichten is het hof de inhoud niet bekend, omdat deze niet in het dossier zijn opgenomen. Uit de inhoud van de relatief geringe hoeveelheid door de verdachte verzonden berichten die wel aan het dossier is toegevoegd, blijkt dat deze (nagenoeg) allemaal betrekking hebben op zijn omgang met de kinderen. Dat, zoals de advocaat-generaal heeft aangevoerd, de verdachte de aangeefster in veel gevallen geen andere keus heeft gelaten dan op zijn berichten te reageren en dat de andere door haar verzonden berichten zagen op praktische zaken die rondom de kinderen geregeld moesten worden, acht het hof, bij gebrek aan de onderliggende berichten en in het licht van het niet onaanzienlijke aantal berichten dat door de aangeefster is verstuurd, niet zonder meer aannemelijk.
Voorts blijkt uit het dossier dat de aangeefster in 2010 en in 2011 is veroordeeld tot nakoming van, kort gezegd, de afspra(a)k(en) met betrekking tot de omgang met de kinderen, dat bij vonnis van 4 juli 2014 opnieuw een (voorlopige) regeling met betrekking tot de omgang met het jongste kind is bepaald, op straffe van een dwangsom, en dat de aangeefster deze dwangsom heeft verbeurd. Met andere woorden: uit het dossier blijkt dat het de verdachte en de aangeefster niet is gelukt zonder rechterlijke bemoeienis een omgangsregeling tot stand te brengen en op voor beiden bevredigende wijze uit te voeren, dat aangeefster in 2010 en 2011 is veroordeeld de omgangsafspraken uit te voeren, en dat zij zich in elk geval in 2014 niet aan de door de rechter bepaalde omgangsregeling heeft gehouden.
Bij die stand van zaken kan het hof niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte met het versturen van zijn berichten wederrechtelijk heeft gehandeld. Daarbij heeft het hof nog betrokken dat (intensieve) communicatie tussen ex-echtelieden over perikelen in het kader van de omgangsregeling blijkens de wetsgeschiedenis niet te snel als belaging mag worden aangemerkt (Kamerstukken I 1999-2000, 25768, nr. 67a, p. 9).
Dit betekent dat de verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00 ter zake van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen met toekenning van wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij [benadeelde] kan niet in de vordering worden ontvangen nu de verdachte niet schuldig wordt verklaard ter zake van het aan hem ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. J.J.I. de Jong en mr. T. Blom, in tegenwoordigheid van
mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
11 juli 2019.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]