ECLI:NL:GHAMS:2019:4965

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
23-002116-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake poging tot inbraak met flippermethode

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2018. De verdachte, geboren in 1980, was beschuldigd van poging tot inbraak in vereniging, waarbij gebruik werd gemaakt van de flippermethode. De tenlastelegging betrof een incident op 17 november 2016 te Amsterdam, waar de verdachte samen met een ander probeerde in te breken in boxruimten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich de toegang tot deze boxruimten heeft verschaft door middel van braak. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd. Het hof oordeelde dat, hoewel de verdachte schuldig was aan de poging tot inbraak, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun was. In plaats daarvan werd een forse werkstraf van 90 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaren opgelegd. Het hof hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn pogingen om zijn leven op orde te krijgen na de aanhouding en zijn eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten. Het hof concludeerde dat de verdachte blijk gaf van inzicht in de ernst van zijn daad en dat hij sinds de aanhouding geen nieuwe vermogensmisdrijven had gepleegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002116-18
datum uitspraak: 23 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-689398-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primairhij op of omstreeks 17 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een of meer boxruimte(n) weg te nemen geld en/of goed(eren) van zijn/hun gading geheel of ten dele toebehorend [slachtoffer] en/of aan een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die een of meer boxruimte(n) te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking van een of meer deur(en) en/of slot(en) van voornoemde een of meer boxruimte(n), opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, naar die/dat boxruimte(n) is toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s), althans een of meer van hen een of meer deur(en) en/of slot(en) van die een of meer boxruimte(n) heeft/hebben geforceerd en/of verbroken door middel van "flipperen".
subsidiairhij op of omstreeks 17 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning/besloten lokaal/besloten erf, gelegen aan de [adres 2] en in gebruik bij [slachtoffer], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s) wederrechtelijk is binnengedrongen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
primairten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 november 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een of meer boxruimten weg te nemen geld en/of goederen, toebehorend aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en zijn mededader en zich daarbij de toegang tot die een of meer boxruimten te verschaffen door middel van braak van een of meer deuren en/of sloten van die boxruimten, opzettelijk met zijn mededader naar die boxruimten is toegegaan, waarna hij, verdachte en zijn mededader een deur hebben geforceerd door middel van "flipperen".
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair bewezen verklaarde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met een ander geprobeerd om vanaf de openbare weg, op klaarlichte dag en met inbrekerswerktuigen op zak, een toegangsdeur open te krijgen die leidde naar boxruimten waarin spullen van het betreffende wooncomplex waren opgeslagen. Slechts doordat een alerte buurtbewoner de politie heeft gealarmeerd zijn de verdachte en zijn kompaan niet verder gekomen dan een poging tot inbraak. Deze uiterst brutale handelwijze getuigt van een gebrek aan respect voor de eigendommen van anderen. Dergelijke vergrijpen versterken bovendien gevoelens van onveiligheid in de maatschappij in het algemeen, en bij de bewoners van dat complex in het bijzonder. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 maart 2019 is hij eerder en herhaaldelijk ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Dit wordt in het nadeel van de verdachte gewogen. In het licht daarvan acht het hof, met de rechtbank, in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. Het hof ziet echter aanleiding hiervan af te wijken gelet op het volgende.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het aan hem tenlastegelegde bekend en ervan blijk gegeven de ernst van zijn daad te hebben ingezien. Dit laatste is op het hof oprecht overgekomen. De aanhouding in deze zaak op 17 november 2016 lijkt een kantelpunt te zijn geweest. Sindsdien probeert hij zijn leven op orde te krijgen. Zo heeft hij zijn cocaïnegebruik weten te staken en werk als timmerman gevonden. Daarnaast heeft hij een vaste relatie gekregen, heeft hij de (gedeelde) zorg voor zijn kinderen en is een oplossing gevonden voor zijn schuldenproblematiek. Een en ander vindt in zoverre weerklank in genoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie daar daaruit blijkt dat de verdachte na 17 november 2016 geen vermogensmisdrijven heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen. Daarmee lijkt een hardnekkig recidivepatroon vooralsnog te zijn doorbroken. Het hof acht het bij die stand van zaken niet opportuun om aan de verdachte een vrijheidsstraf op te leggen en zal daarom volstaan met een forse werkstraf. Wel zal het hof daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, teneinde de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
31 (eenendertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. C.N. Dalebout en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 april 2019.
mrs. C.N. Dalebout en J.J.I. de Jong zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
========================================================================
[…]