ECLI:NL:GHAMS:2019:4967

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
23-002824-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanvulling van gronden in zaak van mishandeling van een minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Guyana in 1997, was eerder veroordeeld voor geweldsdelicten en had in eerste aanleg een gevangenisstraf van twee weken opgelegd gekregen voor het mishandelen van een tienjarige jongen. De verdachte had het slachtoffer bij de keel gepakt en geduwd, wat leidde tot pijn en een grote indruk op het slachtoffer. In hoger beroep heeft het hof de straf herzien, waarbij het de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen, zoals zijn jonge leeftijd en zijn inspanningen om zijn leven op orde te krijgen. Het hof heeft besloten de straf te verlagen naar een taakstraf van 30 uren en 15 dagen hechtenis, en heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere werkstraf afgewezen. Tevens is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de psychische schade die het slachtoffer heeft geleden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging en de vordering tot tenuitvoerlegging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002824-17
datum uitspraak: 23 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 juli 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-172355-16 en 15-249241-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Guyana) op [geboortedag] 1997,
verblijfsadres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de gevangenisstraf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, in zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Het hof merkt daarbij op dat het namens de verdachte in hoger beroep gevoerde bewijsverweer wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Voorts worden de overwegingen met betrekking tot de straf vervangen door de navolgende en de beslissing op de vordering benadeelde partij wordt aangevuld.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een week met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Hij heeft een tienjarige jongen bij de keel gepakt en hem geduwd, waardoor de jongen op de grond is gevallen en pijn heeft ondervonden. Door aldus te handelen heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, op wie deze gebeurtenis grote indruk heeft gemaakt. Het is de verdachte daarnaast aan te rekenen dat hij tot zijn daad is gekomen op grond van de loutere veronderstelling dat zijn broertje kort daarvoor onheus was bejegend door het slachtoffer.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 maart 2019 is hij eerder strafrechtelijk veroordeeld voor geweldsdelicten. Nu hij die vergrijpen als minderjarige heeft begaan, zal het hof hem die slechts in beperkte mate tegenwerpen.
Het hof ziet, alles overziend, aanleiding de verdachte een lagere straf op te leggen dan de politierechter heeft gedaan. Daarbij heeft het hof allereerst in aanmerking genomen dat de verdachte ten tijde van het bewezen feit nog relatief jong was en dat ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen dat hij nu druk bezig is zijn leven op orde te krijgen. Zo spant hij zich in voor het verkrijgen van een vaste verblijfplaats, heeft hij werk gevonden, heeft hij een vaste relatie en zet hij de nodige stappen om zijn ICT-opleiding te kunnen vervolgen. Een straf die zou betekenen dat de verdachte gedetineerd raakt, zou deze positieve ontwikkelingen doorkruisen. Bovendien acht het hof de door de politierechter opgelegde straf aan de forse kant.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van het bij vonnis van de kinderechter in de rechtbank Amsterdam van 23 februari 2016 voorwaardelijke opgelegde werkstraf van 40 uren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt toegewezen.
De raadsman verzocht de vordering af te wijzen, omdat het thans bewezen feit van oudere datum is en omdat de werkstraf van 40 uren is opgelegd ter zake van een andersoortig feit.
Het hof is van oordeel dat de vordering in dit bijzondere geval moet worden afgewezen. Die beslissing is enerzijds ingegeven door de actuele persoonlijke situatie van de verdachte, zoals hiervoor vermeld, en anderzijds door de omstandigheid dat de voorwaardelijke straf is opgelegd voor een gering vergrijp dat inmiddels al jaren achter de verdachte ligt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich, vertegenwoordigd door zijn wettelijk vertegenwoordiger, in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 250,00 ter zake van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, geheel toe te wijzen en daarnaast aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Daarbij is in het bijzonder in aanmerking genomen dat namens hem (onder meer) onbetwist is gesteld dat hij als gevolg van het gebeuren niet alleen durft te slapen, nog steeds bang is en dat hij introvert is geworden, niet over het incident kan praten, te kampen heeft met concentratieproblemen en bang is geworden voor “zulke jongens”. Ook heeft het hof gelet op de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters is toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging, de schadevergoedingsmaatregel en de beslissingen op de vordering tot tenuitvoerlegging en de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 21 augustus 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 februari 2016, parketnummer 15-249241-15, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 40 uren.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. W.M.C. Tilleman en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van
mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 april 2019.
mrs. C.N. Dalebout en J.J.I. de Jong zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]