ECLI:NL:GHAMS:2019:4988

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2019
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
23-004160-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak met voorwending van politie-inval en DNA-bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van woninginbraak, gepleegd op 20 juni 2016 te Amsterdam, waarbij hij samen met mededaders zich voordeed als politieambtenaren. De inbraak vond plaats in de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waarbij diverse waardevolle goederen werden gestolen. De verdachte werd herkend op basis van een DNA-profiel dat matchte met bloed dat op de plaats delict was aangetroffen. Het hof oordeelde dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario voor het aantreffen van zijn bloed niet aannemelijk was. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De verdachte had eerder al een straf voor een woninginbraak en het hof oordeelde dat de huidige inbraak een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers had gemaakt. De verdachte werd schuldig bevonden aan diefstal in vereniging, met gebruik van geweld en bedreiging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004160-17
datum uitspraak: 16 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-650542-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres 1] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol te Badhoevedorp.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om (ongeveer) 01.30 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan de [adres 2] , alwaar verdachte(n) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende(n) bevond(en), met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomen een horloge (merk Hublot) en/of oorbellen (in de vorm van een H) en/of een gouden ring (met twee witte parelbollen) en/of een touwarmbandje (merk Cartier) en/of drie, in elk geval een of meer, handtas(sen) (merk Givenchi en/of Balnciaga en/of Christian Dior) en/of een zonnebril (merk Dior) en/of een Ipad en/of een geldbedrag van (ongeveer) 400 euro, in elk geval enig(e) goed(eren) en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) zich de toegang tot voornoemde woning heeft/hebben verschaft door middel van braak op of verbreking van een ruit van voornoemde woning.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt.

Bewijsoverweging

Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen neemt het hof als vaststaand aan dat de aangeefster [slachtoffer 1] en haar partner [slachtoffer 2] op 20 juni 2016 omstreeks 01.30 uur in hun woning aan de [adres 2] te Amsterdam zijn bestolen van diverse goederen en geld door drie mannen die zich voordeden als politieambtenaren. Daarbij hebben die mannen een slaapkamerraam ingeramd met een zwaar metalen voorwerp. Daardoor is in het raam een gat ontstaan. [slachtoffer 1] heeft gezien dat één van de daders vervolgens vanuit de slaapkamer de gang op kwam lopen. Achter de vernielde ruit bevond zich een slaapkamer. Op een achter die ruit hangend slaapkamergordijn is bloed aangetroffen, en wel aan de
raamzijdevan dat gordijn. Van de bemonstering van dit bloedspoor is een DNA-profiel verkregen dat met maximale zeldzaamheid matcht met het DNA-profiel van de verdachte. Daaruit leidt het hof af dat de verdachte de donor is van het bloedspoor. Het signalement van de verdachte past in het door de getuige [getuige 1] opgegeven signalement van de daders, immers, hij is van Marokkaanse komaf en was ten tijde van het incident ruim 23 jaar oud en is evenmin onverenigbaar met het signalement dat is gegeven door de getuige [slachtoffer 1] .
Op basis van het voorgaande is het meest voor de hand liggende scenario dat de verdachte als één van de daders dit spoor heeft achtergelaten nadat hij zich op enigerlei wijze had verwond, bijvoorbeeld bij het inrammen van het raam, of bij het betreden van de woning door het aldus ontstane gat. Dit laatste houdt het hof, anders dan de raadsman niet voor onmogelijk nu de forensische onderzoekers die ter plaatse zijn geweest hebben gerelateerd dat een groot deel van de gelaagde ruit was vernield.
Concreteaanknopingspunten voor de gedachte dat het bloed van de verdachte daar op andere wijze terecht is gekomen, ziet het hof niet. In het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat hij ooit eerder in die woning is geweest om hennep te knippen en dat hij zich daarbij heeft ‘opengehaald’, kan zo’n aanknopingspunt niet worden gevonden, reeds omdat de verdachte daaraan heeft toegevoegd dat hij er geen concrete herinnering aan heeft zich toen in de vinger te hebben geknipt en/of een gordijn te hebben aangeraakt. Daarbij komt dat het hof die verklaring van de verdachte niet aannemelijk acht. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte die verklaring pas in hoger beroep heeft afgelegd, zodat er ampel gelegenheid is geweest deze af te stemmen op de resultaten van het opsporingsonderzoek. Bovendien vindt deze verklaring, waar het gaat om zijn gestelde betrokkenheid bij het knippen van hennep op de [adres 2] , geen weerklank in het dossier, in het bijzonder niet in de onder ede tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van de getuige [getuige 2] , over wie de verdachte juist had verklaard dat deze zijn verhaal kon bevestigen. Bij die stand van zaken komt het hof tot de slotsom dat het scenario dat al voor de hand lag, het juiste is. Dat de getuige [getuige 3] , zoals de raadsman heeft aangestipt, heeft verklaard dat de daders – anders dan de verdachte – opvallend lang waren, dwingt niet tot een ander oordeel. Deze getuige woonde schuin boven de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , hetgeen blijkt uit de verklaring van de getuige [getuige 4] , die op hetzelfde adres woonde, en had dus van bovenaf zicht op de mannen, hetgeen een vertekend beeld kan opleveren. Daarbij komt dat geen van de andere getuigen ( [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 1] en [getuige 4] ) spreken over opvallend lange daders.
Het tenlastegelegde kan dus wettig en overtuigen worden bewezen. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt in alle onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 juni 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, om ongeveer 01.30 uur, in een woning gelegen aan de [adres 2] , alwaar verdachten zich tegen de wil van de rechthebbenden bevonden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen een horloge (merk: Hublot) en oorbellen (in de vorm van een H) en een gouden ring (met twee witte parelbollen) en een touwarmbandje (merk: Cartier) en drie handtassen (merk: Givenchy, Balenciaga en Christian Dior) en een zonnebril (merk: Dior) en een iPad en een geldbedrag van ongeveer 400 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , waarbij hij en zijn mededaders zich de toegang tot de woning hebben verschaft door middel van verbreking van een ruit van de woning.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat zoals hieronder weergegeven.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2016132948-1 van 21 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pag. 24-40).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer 1] , zakelijk weergegeven:
Ik ben op 20 juni 2016 slachtoffer geworden van een overval in mijn woning aan de [adres 2] te Amsterdam. Het feit vond plaats om 01.16 uur. Mijn vriend [slachtoffer 2] en ik zijn op 19 juni 2016 omstreeks 23.00 uur in slaap gevallen op de bank. Om omstreeks 1.30 uur werd ik wakker van een luid gebonk. Ik ben naar de voordeur gelopen, ik dacht namelijk dat de politie voor de deur stond. Ik hoorde hard gebonk tegen mijn voordeur. Door het spionnetje van mijn voordeur zag ik niets. Ik heb gekeken door de brievenbus en ik hoorde een sissend geluid. Ik zag een soort spray door de brievenbus komen. Ik bedacht mij toen dat dit geen politie betrof. Ik stapte naar achteren en kwam uit ter hoogte van mijn slaapkamer. Daar stond [slachtoffer 2] . Wij overlegden dat we 112 moesten bellen. Ondertussen ging het gebonk door. Ik ben naar de achterzijde van mijn woning gegaan, omdat ik 112 wilde bellen. [slachtoffer 2] riep dat ik naar het terras moest komen. Op dat moment zag ik een man aan komen lopen vanuit mijn slaapkamer, door de gang. Ik zag dat hij met zijn handen naar mij wees. Ik hoorde hem zeggen met een accent: “Politie, ga op de grond liggen.” Ik liep ondertussen achteruit het terras op. Ik zag dat de man de deur naar mijn washok opende. Hierdoor zag ik de mogelijkheid om de woning en het terras te verlaten. Ik zag [slachtoffer 2] op het terras staan en samen zijn we naar buren gerend.
De man had een normaal tot gezet postuur. Ik schat zijn lengte op 1.73 tot 1.75 meter. Ik denk dat hij van Marokkaanse afkomst was. Ik ben zelf ook van Marokkaanse afkomst.
Uit de woning zijn weggenomen: een horloge van het merk Hublot, oorbellen in de vorm van een H, een gouden ring met twee witte parelbollen. een touwarmbandje van het merk Cartier, drie handtassen van de merken Givenchy, Balenciaga en Christian Dior, een zonnebril van Dior en de iPad 3 van mijn vriend.

2. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2016132948-6 van 21 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pag. 41-43).

Dit proces-verhaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer 2] , zakelijk weergegeven:
Op 20 juni 2016 lag ik thuis op de bank met mijn vrouw [slachtoffer 1] te slapen. Wij wonen al twee jaar op de [adres 2] . Om een uur of 01.00 werd ik wakker en ben ik naar de keuken gelopen om iets te eten en te drinken. Mijn vrouw lag nog te slapen. Toen ik terugliep naar de woonkamer hoorde ik plotseling hard gebonk op de voordeur en ik hoorde iemand bij de voordeur “Politie! Politie!” roepen. Mijn vrouw werd ook wakker. Zij is naar de voordeur gelopen om die te openen. Zij heeft in het halletje gekeken wie er voor de deur stond. Ik heb haar teruggeroepen en heb ondertussen de achterdeur open gedaan. Ik ben in de tuin over het muurtje geklommen om te vluchten. Ik heb later ook [slachtoffer 1] geholpen om te vluchten.
Voordat we onze woning uit vluchtten keek ik in de woning. Ik zag op dat moment een man in de gang staan en die onze richting op kwam gelopen. De man was niet klein en niet groot. Ik ben met [slachtoffer 1] naar vrienden gerend die een paar honderd meter verderop wonen. Toen ik terugkwam bij onze woning is mij opgevallen dat het raam naast de voordeur stuk was, dat de voordeur nog gewoon op slot zat en dat de slaapkamer overhoop gehaald was.
Uit de woning zijn een aantal sieraden weggenomen, waaronder een Hublot horloge, en een zwarte iPad en ongeveer vierhonderd euro aan contant geld.

3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016132948-3 van 20 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (doorgenummerde pag. 3-5).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 20 juni 2016 bevonden wij, verbalisanten, ons omstreeks 01.16 uur in Amsterdam. Wij kregen via de meldkamer de opdracht om te gaan naar de [adres 2] te Amsterdam, waar op dat moment ingebroken zou worden. Wij zijn zo spoedig mogelijk ter plaatse gegaan. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , sprak daar met een getuige die mij opgaf te zijn [getuige 1] . Hij verklaarde mij het volgende:
“Ik was thuis. Ik hoorde een paar hele harde bonken en ik hoorde mannenstemmen heel hard schreeuwen. Ik hoorde meerdere malen “Politie, politie!”. Ik zag voor de deur van nummer [adres 2] een drietal mannen staan. Ik omschrijf deze mannen als volgt:
Nummer 1:
- Man van Marokkaanse afkomst
- Ongeveer 25 jaar oud
Nummer 2:
- Man van Marokkaanse afkomst
- Ongeveer 22 tot 25 jaar oud
Nummer 3:
- Man van Marokkaanse afkomst
- Ongeveer 17 tot 18 jaar oud.
Ik zag nummer twee met een zwaar metalen voorwerp tegen de deur en het raam van de woning onder mij bonken. Na de twee laatste grote bonken zag ik nummer 2 en nummer 3 de woning binnen gaan. Nummer 1 bleef voor de deur staan en keek om zich heen. Na 30 tot 35 seconden kwamen de mannen weer naar buiten. Ik zag dat zij vier tassen met zich droegen. Ik zag dat de drie mannen richting een Volkswagen Golf renden. Toen de drie mannen in de auto stapten, werden de lichten gedoofd en reed de auto met hoge snelheid weg.”
Ik, verbalisant [verbalisant 4], sprak daar de bewoonster van de [adres 2] te Amsterdam. Zij bleek te zijn genaamd: [slachtoffer 1] . Zij verklaarde mij het volgende:
“Ik was samen met mijn man in de woning. Opeens hoorde ik meerdere harde bonken (…). Ik ben naar de slaapkamer gelopen, waarvan de deur open stond. Ik zag twee silhouetten achter het raam staan. Eén silhouet zag ik vanaf de zijkant. Die persoon stond licht gebogen met zijn handen bij elkaar in de buurt van zijn schoot. Ik zag de andere persoon meer van voren. Ik zag dat die persoon met iets aan het bonken was op mijn raam. Ik ben toen langzaam teruggelopen in de richting van de woonkamer (…). Ik zag een persoon in mijn woning staan. Ik hoorde hem roepen: “Politie, op de grond”. Hij hield zijn handen zoals iemand een pistool vast zou houden. Ik omschrijf deze persoon als een man van Noord-Afrikaanse afkomst, ergens in de 20 jaar oud.”

4. Een proces-verbaal van sporenonderzoek met nummer PL1300-2016132948-5 van 20 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (doorgenummerde pag. 8-10).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 20 juni 2016 te 02.45 uur werd door ons, verbalisanten en forensische onderzoekers, een forensisch onderzoek verricht naar sporen in een woning aan de [adres 2] te Amsterdam. Daarbij is door ons het volgende bevonden een waargenomen.
De voordeur van de woning bleek beschadigd. Op deze deur waren meerdere deuken en sikkelvormige krassen zichtbaar, mogelijk veroorzaakt door een hard voorwerp met een ronde vorm. Naast de voordeur bevond zich een raampartij waarvan een groot deel van de gelaagde ruit was vernield. Op het trottoir ter hoogte van de vernielde ruit lag een grote hoeveelheid glasscherven. Achter deze vernielde ruit bevond zich de slaapkamer en op het slaapkamergordijn, dat voor de vernielde ruit hing, troffen wij bloed aan (foto’s 1 tot en met 3). Van dit bloed werd door mij, [verbalisant 5] , een bemonstering genomen. Deze bemonstering werd vervolgens veiliggesteld en voorzien van het SIN-nummer [nummer] .
Het volgende spoor werd in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
Biologisch spoor
SIN : [nummer]
Spooromschrijving : Bloed
Wijze veiligstellen : Wattenstaafje
Tijdstip veiligstellen : 20 juni 2016 te 04.05 uur
Plaats veiligstellen : Op gordijn slaapkamer, raamzijde
Bijzonderheden : Tetrabase pos
Tijdens het onderzoek zijn foto’s gemaakt, waarvan de afdrukken in een fotomap als bijlage bij dit proces-verbaal zijn gevoegd.

5. Een deskundigenverslag, inclusief bijlage, met zaaknummer 2016.07.05.114 (aanvraag 001) van 18 juli 2016, opgemaakt door deskundige ing. [naam] (doorgenummerde pag. 46-50).

Dit deskundigenverslag en de bijlage houden onder meer in, zakelijk weergegeven:
Het sporenmateriaal met SIN-nummer [nummer] #01 is onderworpen aan DNA-onderzoek. Van dat materiaal is een DNA-profiel verkregen, te weten een DNA-profiel van een man. Het celmateriaal kan afkomstig zijn van [verdachte] (geboren op [geboortedag] 1992). De matchkans is kleiner dan één op één miljard.

6. Een geschrift (dat tot het bewijs wordt gebezigd in samenhang met de andere bewijsmiddelen), te weten een ID Staat SKDB-Persoon van 5 oktober 2017.

Dit geschrift houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag] 1992
Nationaliteiten: Nederlandse en Marokkaanse

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een woninginbraak, waarbij grof geweld is toegepast. Hij en zijn mededaders hebben een politie-inval voorgewend en daarbij tevergeefs getracht met een zwaar metalen voorwerp de voordeur in te beuken. Wel hebben zij daarmee een slaapkamerraam weten in te rammen. Ook hebben zij een substantie door de brievenbus gespoten. Vervolgens hebben de verdachte en een mededader de woning betreden, deze doorzocht en diverse waardevolle goederen en geld weggenomen. Daarbij is één van de bewoners oog in oog met de verdachte komen te staan, waarna zij met haar partner haar huis via de achterdeur is ontvlucht. Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn mededaders de bewoners de stuipen op het lijf gejaagd en een grove inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer gemaakt, terwijl zij zich bij uitstek in hun woning veilig hadden moeten kunnen voelen. De ervaring leert dat de slachtoffers van zulke misdrijven nog lang met psychische klachten blijven kampen. Daarbij komt dat dergelijke misdrijven bijdragen aan gevoelens van angst en veiligheid in de samenleving, bij omwonenden en omstanders in het bijzonder.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 20 september 2019 is hij eerder onherroepelijk tot een gevangenisstraf veroordeeld voor een woninginbraak. Dit weegt het hof in het nadeel van de verdachte.
Het voorliggende vergrijp overstijgt de ernst van een ‘gewone woninginbraak’ in vergaande mate, gelet op de heftige, intimiderende en angstaanjagende wijze waarop deze is uitgevoerd, alsmede de overige strafverzwarende omstandigheden. Gelet op de straffen die in gevallen van vergelijkbare ernst aan recidivisten plegen te worden opgelegd, kan dan ook bepaald niet worden volstaan met een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals de raadsman heeft voorgesteld, maar ligt de door de rechtbank uitgesproken onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer in de rede. Het hof zal die straf in het verlengde van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht matigen, omdat de verdachte bij vonnis van 4 oktober 2017 in een andere zaak is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. Alles overziend acht het hof een gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsman heeft het hof verzocht omtrent de verdachte een reclasseringsrapportage te laten opmaken indien het zou overwegen een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen. Het hof acht zich ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte echter voldoende voorgelicht, zodat voor inwilliging van het verzoek geen noodzaak bestaat. Het hof wijst het voorwaardelijke verzoek om die reden af.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom en mr. D. Boessenkool, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 oktober 2019.
mr. W.M.C. Tilleman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]