ECLI:NL:GHAMS:2019:5057

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
21 september 2020
Zaaknummer
23-001723-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een groot geldbedrag en de bewijsvoering in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van 40.030 euro, dat hij op 20 april 2018 op Schiphol in zijn bezit had. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde. De verdachte had tijdens zijn verhoren verklaard dat het geld afkomstig was van zijn oom, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de verdachte en de getuige niet geloofwaardig waren. Het hof concludeerde dat het geldbedrag vermoedelijk afkomstig was uit een misdrijf, en dat de verdachte niet in staat was om een verifieerbare verklaring te geven over de herkomst van het geld. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken en het geldbedrag werd verbeurd verklaard. Het hof benadrukte de ernst van het witwassen en de impact op de legale economie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001723-18
datum uitspraak: 20 augustus 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 1 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-720021-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats],
adres: [woonplaats].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 april 2018, te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, een voorwerp (te weten een geldbedrag van 40.080,- Euro) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een voorwerp (te weten voornoemd geldbedrag), gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden had, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Daartoe heeft hij – kort samengevat – aangevoerd dat het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag een legale herkomst heeft. Het is afkomstig van de oom van de verdachte die het op legale wijze heeft verdiend, zodat niet kan worden gezegd dat het geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf.
Het hof stelt voorop dat in de onderhavige zaak geen direct bewijs is verkregen dat het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is.
Uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden af.
Bij de verdachte is op 20 april 2018 op Schiphol een groot geldbedrag aangetroffen, te weten 40.030 euro, welk geldbedrag de verdachte in contanten via Schiphol naar Malaga heeft willen uitvoeren, zonder daarvan aangifte te doen. Het geldbedrag bestond onder meer uit 37 biljetten van 500 euro. Het geld was verstopt en verdeeld over verschillende plekken in de bagage van de verdachte.
Tijdens zijn eerste verhoor bij de FIOD op 21 april 2018 heeft de verdachte geen verklaring willen afleggen. De verdachte heeft in dit verhoor te kennen gegeven alleen bij de rechter te zullen verklaren en alle papieren te zullen overleggen om de legale herkomst aan te tonen. Tijdens het tweede verhoor bij de FIOD op 22 april 2018 heeft de verdachte verklaard dat hij het geldbedrag contant heeft ontvangen en dat de eigenaar van het geld
[persoon 1]betreft, een familielid. De naam [persoon 1] is daarbij door de verdachte gespeld. Op verdere vragen heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Ter terechtzitting in eerste aanleg op 1 mei 2018 en in hoger beroep op 6 augustus 2019 heeft de verdachte evenwel verklaard dat het geldbedrag afkomstig is van zijn oom
[persoon 2].
Verder heeft de verdachte bij de rechter-commissaris op 24 april 2018 verklaard dat hij het geldbedrag tien dagen voor 20 april 2018 van zijn oom in Malaga heeft gekregen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte evenwel verklaard dat hij al enkele jaren af en toe geld kreeg van zijn oom, welk geld hij thuis moest bewaren.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verder verklaard dat hij het geld voor zijn oom bewaarde, omdat zijn oom in echtscheiding lag en diens vrouw anders geld van de bankrekening zou kunnen opnemen. Hij heeft voorts verklaard dat zijn oom tegen hem had gezegd dat hij via Nederland naar Duitsland moest reizen om daar naar een auto te kijken en dat hij 4.000 euro van het geld moest meenemen voor onkosten, zoals de kosten voor de reis en het hotel. Omdat hij zijn oom verkeerd had begrepen, heeft hij in plaats van 4.000 euro het hele geldbedrag van 40.000 euro meegenomen voor onkosten. Geconfronteerd met het feit dat de verdachte dit ter terechtzitting in eerste aanleg niet heeft verklaard, heeft de verdachte aangegeven dat hij zenuwachtig was en dat sprake was van een taalbarrière.
De auto waar hij naar moest kijken betrof volgens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg een Mercedes. De getuige [persoon 2] heeft ter terechtzitting in hoger beroep evenwel verklaard dat het ging om een Audi Q5.
Uit de door de raadsman aan het hof bij e-mailbericht van 11 juni 2019 overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2017 en bankafschriften volgt dat [persoon 2] beschikt over een legaal inkomen en dat hij in de periode van 21 maart 2017 tot en met 21 juli 2017 regelmatig contante bedragen van zijn bankrekeningen heeft opgenomen. Daarmee is evenwel niet gezegd dat het onder de verdachte inbeslaggenomen geld ook van hem afkomstig is. Het hof hecht in het licht van voornoemde wisselende en tegenstrijdige verklaringen omtrent de persoon van wie het geld afkomstig zou zijn ([persoon 1] dan wel [persoon 2]), het moment van ontvangst van het geld (10 dagen voor 20 april 2018 dan wel gedurende meerdere jaren) en ook de bestemming van het geld (onkosten voor de reis dan wel de aankoop van een Mercedes dan wel een Audi Q5), geen geloof aan de verklaringen van de verdachte en de getuige dienaangaande. Dat de tegenstellingen en tegenstrijdigheden in de verklaringen zich laten verklaren door misverstanden, taalbarrières en zenuwen, acht het hof niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft telkens bijgestaan door een tolk in alle rust kunnen verklaren.
Het is een feit van algemene bekendheid dat via Schiphol vaak grote bedragen in contanten die afkomstig zijn van enig misdrijf worden in- of uitgevoerd.
Op grond van al het vorenstaande acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is.
Het hof is van oordeel dat de verklaring die de verdachte daarover heeft gegeven niet als zo'n verklaring kan worden aangemerkt.
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde bedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het laste gelegde.

Voorwaardelijk verzoek

Nu geen geloof wordt gehecht aan de verklaringen van de verdachte en de getuige omtrent de herkomst van het geld, ziet het hof geen noodzaak tot het instellen van nader onderzoek, zoals verzocht door de raadsman van de verdachte. Dat verzoek wordt afgewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 april 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 40.030,- Euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft hij verbeurdverklaring van het geldbedrag van 40.030 euro gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een grote hoeveelheid geld, te weten 40.030 euro. Witwassen vormt een ernstige bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Daarnaast werkt het witwassen van crimineel geld het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 juli 2019 is hij in Nederland niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft voor de bepaling van de straf aansluiting gezocht bij de LOVS oriëntatiepunten voor fraude en acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Verbeurdverklaring

Het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot het onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van 40.030 euro. Nu het geldbedrag bij de verdachte is aangetroffen en het hof op grond van het vorenoverwogene geen geloof hecht aan zijn verklaring dat het aan een ander toebehoort, zal dit geldbedrag op grond van artikel 33a, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht worden verbeurd verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van € 40.030,-.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M. van der Nat, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M. Senden,, in tegenwoordigheid van mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 augustus 2019.
mr. A.E. Kleene-Krom en de griffier zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]