ECLI:NL:GHAMS:2019:5068

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
21 september 2020
Zaaknummer
23-000338-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van benzine en overtreding van de Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1975, was aangeklaagd voor meermalen diefstal van benzine en het rijden met een gemanipuleerd kenteken. De tenlastelegging omvatte diefstal van ongeveer 120,99 liter brandstof, toebehorende aan een benadeelde partij, en 36,42 liter brandstof van een tankstation. Daarnaast werd de verdachte verweten dat hij een personenauto bestuurde met een kenteken dat met zwarte tape was afgeplakt, waardoor de herkenning bemoeilijkt werd.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 mei 2019 heeft de raadsman van de verdachte gepleit voor vrijspraak, stellende dat er geen opzet tot diefstal was en dat de verdachte niet op de hoogte was van de manipulatie van het kenteken. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte wel degelijk het oogmerk had om de benzine wederrechtelijk toe te eigenen, gezien zijn eerdere verklaringen en de omstandigheden van de zaak. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, met aftrek van voorarrest.

De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar het hof heeft deze niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 57, 62, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 41 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000338-17
datum uitspraak: 7 juni 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-701051-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1975,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 december 2016 tot en met 31 december 2016 te Hoofddorp en/of Oostzaan, in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- een hoeveelheid (van ongeveer 120,99 liter) brandstof, in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] in elk geval aan een andere of anderen dan aan verdachte, en/of
- een hoeveelheid (van ongeveer 36,42 liter) brandstof, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [tankstation], in elk geval aan een andere of anderen dan aan verdachte;
2.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 december 2016 tot en met 10 januari 2017 te Hoofddorp, Oostzaan en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) een motorrijtuig (een personenauto, merk: Rover45), voorzien van het kenteken [kenteken], op de weg(en) de Rijksweg, de Coentunnelweg en/of de IJburglaan, heeft bestuurd laten en/of als eigenaar/houder van voormeld motorrijtuig daarmede over die weg heeft laten rijden, terwijl hij wist of redelijkerwijze kon vermoeden dat op dat voertuig (een) teken(s) en/of middel(en), te weten (zwarte) tape, was aangebracht waardoor de herkenning, daaronder begrepen de herkenning met behulp van technische voorzieningen, van het ingevolge artikel 40 van de Wegenverkeerswet 1994 gevoerde kenteken, werd bemoeilijkt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1: er is slechts sprake van een civielrechtelijke wanprestatie en niet van een strafrechtelijke diefstal, nu bij de verdachte geen oogmerk bestond op wederrechtelijke toeëigening van de benzine. De verdachte heeft de benzine niet betaald omdat zijn bankpas stuk was. Bovendien heeft hij inmiddels alle rekeningen van de benzine voldaan.
Ten aanzien van feit 2: de verdachte was niet bekend met het afgeplakte kenteken. Volgens hem hebben buurtkinderen dat gedaan.
Het hof overweegt als volgt.
Feit 1.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij alle vier de keren waarop de tenlastelegging ziet degene was die heeft gereden en benzine heeft getankt zonder te betalen.
Het hof gaat, voor zover dit betreft het tanken zonder betaling, uit van die verklaring. Het hof acht niet aannemelijk dat hij in een tijdsbestek van drie weken tot viermaal toe de getankte benzine telkens niet kon betalen omdat zijn bankpas beschadigd was. De stelling van de verdachte bij de politie dat hij de bankpas, die doormidden was, bij het tankstation had achtergelaten, is bovendien onjuist gebleken omdat deze bankpas tijdens de fouillering bij de verdachte is aangetroffen. De stellingen met betrekking tot de kapotte betaalpas worden dus gepasseerd. Dat de verdachte inmiddels de getankte benzine heeft betaald, doet niet af aan de conclusie dat sprake was van het oogmerk van diefstal van deze brandstof, temeer omdat hij reed in een auto, waarvan het kentekennummer was gewijzigd, waardoor de herkenning van het voertuig en dus het traceren van de verdachte werd bemoeilijkt. Daarbij betrekt het hof hetgeen hieronder bij feit 2 is vermeld.
Feit 2.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat het juist is dat in de ten laste gelegde periode zwarte tape was aangebracht op de kentekenplaten van zijn auto, waardoor de in het kenteken voorkomende ‘[letter 1]’ op een ‘[letter 2]’ leek. Het hof acht de enkele stelling van de verdachte dat buurtkinderen de kentekenplaten van zijn auto hebben afgeplakt volstrekt ongeloofwaardig, mede omdat deze niet is voorzien van enige onderbouwing.
Het besturen van een auto met gemanipuleerde kentekenplaten betreft bovendien een eigen verantwoordelijkheid van de bestuurder. Het hof verwerpt dus de verweren van de raadsman.
Uit de door de verdachte verrichte handelingen, in onderling verband en samenhang bezien acht het hof aannemelijk dat de verdachte zelf zijn kentekenplaten met zwarte tape heeft afgeplakt om opsporing te frustreren na de benzinediefstallen. Het hof leidt uit een en ander af dat de verdachte het oogmerk had van wederrechtelijke toeëigening van de benzine en acht dan ook bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.

Voorwaardelijke verzoeken

De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht, indien het hof niet tot vrijspraak komt, de advocaat-generaal te bevelen de camerabeelden toe te voegen aan het dossier. Daarnaast dienen de aangevers als getuigen te worden gehoord indien de camerabeelden niet meer beschikbaar zijn.
Daartoe heeft hij aangevoerd dat dit noodzakelijk is voor het vaststellen van de vraag of de verdachte het oogmerk heeft gehad op wederrechtelijke toeëigening.
Het hof wijst het verzoek tot voeging van de camerabeelden in het dossier af. De noodzaak daartoe is niet gebleken omdat de verdachte heeft verklaard dat hij alle vier de keren waarop de tenlastelegging ziet degene was die heeft gereden, heeft getankt en de benzine niet heeft betaald en hij reed in een auto met door hem gemanipuleerde kentekenplaten.
Het hof acht toewijzing van dit verzoek niet noodzakelijk en wijst het verzoek tot het horen van de aangevers als getuigen eveneens af omdat er gezien het hiervoor overwogene geen begin van aannemelijkheid is dat het anders zou zijn gegaan dan de aangevers hebben verklaard.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 10 december 2016 tot en met 31 december 2016 te Hoofddorp en Oostzaan, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen:
een hoeveelheid van 120,99 liter brandstof, toebehorende aan [benadeelde] en
een hoeveelheid van 36,42 liter brandstof, toebehorende aan [tankstation];
2.
hij op tijdstippen in de periode van 10 december 2016 tot en met 10 januari 2017 te Hoofddorp, Oostzaan en Amsterdam, telkens een motorrijtuig (een personenauto, merk: Rover45), voorzien van het kenteken [kenteken], op de wegen de Rijksweg, de Coentunnelweg en de IJburglaan, heeft bestuurd, terwijl hij wist dat op dat voertuig een middel, te weten zwarte tape, was aangebracht waardoor de herkenning, daaronder begrepen de herkenning met behulp van technische voorzieningen, van het ingevolge artikel 40 van de Wegenverkeerswet 1994 gevoerde kenteken, werd bemoeilijkt.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 41, eerste lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken, met aftrek van voorarrest, waarvan één week voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken en een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich viermaal schuldig gemaakt aan diefstal van benzine, waarbij hij zich heeft bediend van vervalste kentekenplaten om opsporing te frustreren. Diefstal veroorzaakt naast schade vaak veel hinder voor de gedupeerden. Met het manipuleren van de kentekenplaat heeft de verdachte voorts frauduleus gehandeld waarmee controle en opsporing krachtens de WVW 1994 wordt bemoeilijkt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 mei 2019 is hij eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 200,28. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,28. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en heeft de vordering verlaagd tot € 64,14.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen, nu hij meent ervan uit te kunnen gaan dat de verdachte de vordering reeds heeft voldaan.
De advocaat-generaal heeft, gelet op hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht, gevorderd de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering eventueel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 62, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 41 en artikel 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. F.M.D. Aardema en mr. M.M. van der Nat, in tegenwoordigheid van mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 juni 2019.
mr. M.M. van der Nat is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]