ECLI:NL:GHAMS:2019:5075

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2019
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
23-002487-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging rondom voetbalwedstrijd met bewijsproblemen en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van openlijke geweldpleging op 9 maart 2014 te Amsterdam, waarbij hij samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen verschillende personen in de nabijheid van de Amsterdam Arena tijdens een voetbalwedstrijd. De tenlastelegging omvatte het gooien van voorwerpen en het fysiek aanvallen van de slachtoffers. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen van verbalisanten en aanwezige ME'ers. De verdediging voerde aan dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar waren, maar het hof oordeelde dat de camerabeelden en de verklaringen van de verbalisanten voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte bij het geweld. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, maar de meeste vorderingen zijn niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft ook overwogen dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden, wat in het voordeel van de verdachte is meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002487-15
datum uitspraak: 3 mei 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 juni 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-706952-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 februari 2018, 19 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de politierechter toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 maart 2014 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, zijnde de Passage en/of de Loper, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 7] en/of [benadeelde 8], welk geweld bestond uit het (met kracht) gooien en/of werpen van een of meer (onbekend gebleven) voorwerpen en/of duwen en/of slaan en/of stompen tegen en/of trappen tegen en/of in de richting van het hoofd en/of lichaam van voornoemde perso(o)n(en).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om doelmatigheidsredenen worden vernietigd.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft – kort gezegd – verzocht de verdachte vrij te spreken, nu de herkenningen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op basis van de camerabeelden en de herkenningen van de twee ter plekke aanwezige ME’ers [benadeelde 7] en [benadeelde 2] onvoldoende betrouwbaar zijn om tot een bewezenverklaring te komen.
Vast staat dat op 9 maart 2014 in de buurt van de Amsterdam Arena rondom de wedstrijd [wedstrijd] door een groep [club 1]-‘supporters’ ernstig openlijk geweld is gepleegd tegen aldaar aanwezige leden van de ME. De vraag die aan het hof voorligt, is of de verdachte een van de geweldplegers is geweest. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend, en overweegt dienaangaande als volgt.
Allereerst acht het hof, anders dan de raadsvrouw, de zich in het dossier bevindende camerabeelden van voldoende kwaliteit en voldoende duidelijk om als basis voor herkenning te kunnen dienen. Het hof ziet (voorts), ook in hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenningen door de voornoemde verbalisanten. Uit het dossier volgt dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] vaak worden/werden ingezet bij voetbalwedstrijden van [club 1], waarbij zij veelvuldig in aanraking zijn gekomen met een groot deel van de zogeheten ‘harde kern supporters’ van [club 1]. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verklaard deze supporters bij naam te kennen en hen te kunnen herkennen aan hun uiterlijke kenmerken. Het is hun ambtshalve bekend dat de verdachte bij de ‘harde kern’ hoort en tevens de [functie] was van de [naam]. [verbalisant 1] heeft de verdachte ambtshalve “voor honderd procent” op de camerabeelden aan zijn postuur, mimiek, haardracht, voorkomen en gezicht herkend, zonder dat deze verbalisant voorafgaand aan de herkenning was voorzien van informatie omtrent het uitkijken naar specifieke personen of kenmerken op de beelden. [verbalisant 2] heeft de verdachte op de camerabeelden ambtshalve herkend aan zijn uiterlijk, mede door zijn opvallend lange haren, gedragen in een vlecht, maar ook aan zijn postuur. Het hof heeft, zoals gezegd, geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenningen van deze verbalisanten, die de verdachte vanuit hun werkzaamheden goed kenden. Het hof hecht dan ook met name aan deze herkenningen grote waarde.
Daar komt bij dat ook de bij het incident aanwezige ME’ers [benadeelde 7] en [benadeelde 2] de verdachte hebben herkend als een van de bij de openlijke geweldpleging betrokken personen. Deze herkenningen vonden weliswaar in een bepaalde ‘setting’ plaats, te weten ter terechtzitting in eerste aanleg, maar beiden hebben overtuigend verklaard waaraan zij de verdachte hebben herkend, terwijl in ieder geval [benadeelde 7] op zeer korte afstand van de verdachte tijdens het incident heeft gestaan. Beiden twijfelen geen moment aan hun herkenning.
Gelet op het bovenstaande verwerpt het hof het verweer van de raadsvrouw dat de herkenningen onvoldoende betrouwbaar zijn om tot een bewezenverklaring te komen en dat er mogelijke sprake is geweest van een persoonsverwisseling.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 maart 2014 te Amsterdam met anderen op de openbare weg, de Loper, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1], [benadeelde 2], [benadeelde 3], [benadeelde 4], [benadeelde 5], [benadeelde 6], [benadeelde 7] en [benadeelde 8], welk geweld bestond uit het gooien van voorwerpen in de richting van en duwen, slaan, stompen en trappen tegen voornoemde personen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand en een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand.
De raadsvrouw heeft verzocht om in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het om een oud feit gaat, dat de verdachte geen uitgebreide justitiële documentatie heeft en dat hij een positieve draai aan zijn leven heeft gegeven.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging rondom een voetbalwedstrijd tussen [club 1] en [club 2]. Het door de groep gepleegde geweld bestond onder meer uit het gooien van voorwerpen, waaronder bakstenen, en het slaan en wegduwen van ME’ers, die enkel en alleen bezig waren in het kader van hun taakuitoefening te trachten beide supportersgroepen uit elkaar te houden. Een en ander was dermate bedreigend voor de ME’ers dat zij zich genoodzaakt zagen hun vuurwapens te trekken. Uit hun toelichtingen op de vorderingen benadeelde partij blijkt dat de gedragingen van de groep [club 1]-‘supporters’ een zeer grote impact op hen hebben gehad en dat sommigen zelfs vreesden gelyncht te worden of niet meer thuis te komen. Het hof neemt de verdachte dit ronduit verwerpelijke gedrag zeer kwalijk. Daar komt nog bij dat de verdachte een leidende rol had in het geweldsincident: hij was (een van) degene(n) die de anderen ophitste om geweld te gebruiken en die wees waar zij door de ME-linies konden breken. Met dit handelen heeft de verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit en de gezondheid van de slachtoffers, maar ook bijgedragen aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid bij in dit geval voetbalwedstrijden. In het bijzonder geldt dit voor degenen die van het voorval getuige zijn geweest.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 april 2019 is hij eerder – in 2004 – onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van geweld. Gelet op het lange tijdsverloop sedertdien, zal het hof die veroordeling niet in het nadeel van de verdachte wegen.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende. Het hof stelt vast dat de verdachte op 14 april 2014 in verzekering is gesteld. Nadat de verdachte was gedagvaard en de zaak in eerste aanleg was behandeld, heeft de politierechter op 5 juni 2015 vonnis gewezen. Vervolgens is namens de verdachte op 17 juni 2015 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 3 mei 2019 – einduitspraak. Het tijdsverloop tussen het instellen van hoger beroep en het wijzen van eindarrest bedraagt op basis van het voormelde drie jaren en bijna elf maanden. Voorts behelst de totale procesduur in eerste aanleg en hoger beroep meer dan vier jaren.
Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Hoewel de verdachte diverse (door het hof gehonoreerde) onderzoekwensen (en één verzoek tot aanhouding in verband met ziekte) heeft ingediend, is het hof van oordeel dat dit niet het gehele tijdsverloop verklaart, zodat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Het hof zal deze overschrijding in het voordeel van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting.
Het hof is van oordeel dat in gevallen als het onderhavige, in het bijzonder gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, in beginsel niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend.
Het hof zal desondanks niet overgaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Redengevend daarvoor is dat het inmiddels een relatief oud feit betreft en dat de redelijke termijn, zoals hiervoor overwogen, is overschreden. Het hof is derhalve, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat het tijdsverloop van dusdanig gewicht is, dat dit dient te leiden tot andersoortige straffen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 7], [benadeelde 8], [benadeelde 9], [benadeelde 3], [benadeelde 10], [benadeelde 11], [benadeelde 12], [benadeelde 13], [benadeelde 2] en [benadeelde 5]
De benadeelde partijen hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedragen respectievelijk
([benadeelde 7]:)€ 750,00, (
[benadeelde 8]:)€ 500,00
, ([benadeelde 9]:)€ 250,00
, ([benadeelde 3]:)€ 500,00
, ([benadeelde 10]:)€ 250,00
, ([benadeelde 11]:)€ 500,00
, ([benadeelde 12]:)€ 100,00
, ([benadeelde 13]:)€ 500,00
, ([benadeelde 2]:)€ 500,00
en ([benadeelde 5]:)€ 500,00.
De vorderingen zijn alle bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partijen hebben zich allen in hoger beroep opnieuw gevoegd, telkens voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partijen kunnen daarom thans in hun vorderingen niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 400,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 7] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 8] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 9] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 10] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 11]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 11] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 6] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 6], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 9 maart 2014.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 12]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 12] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 9 maart 2014.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 13]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 13] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 mei 2019.
mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. R. Kuiper zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]