ECLI:NL:GHAMS:2019:5154

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
23-004767-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door negeren van verkeerslicht en verlaten van de plaats van het ongeval

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval op 5 maart 2016 te Alkmaar, waarbij hij met een personenauto door rood licht reed en vervolgens de plaats van het ongeval verliet. Bij het ongeval raakten vier personen gewond, waarvan twee letsel opliepen. De verdachte heeft zich later die dag gemeld bij de politie, maar de advocaat-generaal stelde dat hij dit niet binnen de vereiste twaalf uur na het ongeval deed, wat van invloed is op de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich binnen de termijn heeft gemeld, waardoor de strafvervolging voor het eerste feit niet ontvankelijk is verklaard. Voor het tweede feit, het negeren van het rode verkeerslicht, heeft het hof echter wel bewijs gevonden. De verdachte werd schuldig bevonden aan het veroorzaken van gevaar op de weg door het negeren van verkeerslichten, wat in strijd is met artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

De politierechter had eerder een taakstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd, maar het hof heeft de straffen herzien. Gezien de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, heeft het hof een geldboete van €450 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar opgelegd. Het hof heeft de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004767-16
Datum uitspraak: 13 februari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-164151-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 5 maart 2016 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een (personen)auto (voorzien van het kenteken [kenteken] ) betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Heilooër Tolweg/N9, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , schade en/of letsel was toegebracht.
2:
hij op of omstreeks 5 maart 2016 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig, te weten een (personen)auto (voorzien van het kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de Heilooër Tolweg/N9, komende uit de richting van de Kennemerstraatweg en gaande in de richting van de Rijksweg A9, het rood uitsralende verkeerslicht heeft genegeerd, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 1

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich na het verkeersongeval vrijwillig heeft gemeld zonder daartoe te zijn uitgenodigd door de politie binnen een tijdsbestek van twaalf uren na het veroorzaken van het ongeval. De verdachte heeft dus voldaan aan de in artikel 184 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) gestelde voorwaarden, waardoor strafvervolging ten aanzien van de verdachte door het Openbaar Ministerie is uitgesloten.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich niet binnen twaalf uur na het verkeersongeval heeft gemeld, nu het verkeersongeval heeft plaatsgevonden op 5 maart 2016 omstreeks 03.43 uur en het verhoor van de verdachte pas op 5 maart 2016 om 16.48 uur is aangevangen. Daarnaast is artikel 184 WVW 1994 niet van toepassing als de verdachte de slachtoffers in hulpeloze toestand heeft achtergelaten en daar is in de onderhavige zaak sprake van.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte is tenlastegelegd dat hij als bestuurder van een motorrijtuig een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarna hij de plaats van het ongeval heeft verlaten terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan anderen schade en/of letsel was toegebracht. De tenlastelegging is zodoende gestoeld op artikel 7, eerste lid sub a van de WVW 1994 en niet op artikel 7, eerste lid sub b waarin het in hulpeloze toestand achterlaten strafbaar is gesteld. Artikel 184 WVW 1994 heeft betrekking op artikel 7, eerste lid aanhef en onder a.
Wat betreft het tijdverloop merkt het hof het volgende op. Nadat de verdachte op 5 maart 2016 om 03.43 uur het verkeersongeval had veroorzaakt is hij direct doorgereden, heeft de auto geparkeerd, en is hij naar huis gegaan. Later die ochtend heeft hij contact opgenomen met zijn raadsvrouw om advies te krijgen. Vervolgens heeft hij zichzelf die middag gemeld op het politiebureau te Alkmaar. Uit de dossierstukken blijkt niet op welk tijdstip de verdachte zich heeft gemeld. Om 16.48 uur is echter zijn verhoor aangevangen. Nu de verdachte zich, na het gesprek met zijn raadsvrouw, vrijwillig en zonder afspraak op deze zaterdagmiddag heeft gemeld op het politiebureau Alkmaar, en het hof het aannemelijk acht dat de verdachte enige tijd heeft moeten wachten voordat er gelegenheid en ruimte was en verbalisanten waren om hem te verhoren, gaat het hof ervan uit dat hij zich binnen twaalf uur na het verkeersongeval heeft gemeld.
Artikel 184 WVW 1994 is alsdan van toepassing op onderhavige zaak. Uit dit artikel volgt dat indien de verdachte zich vrijwillig meldt binnen twaalf uren na het verkeersongeval de strafvervolging tegen hem wordt uitgesloten. Het hof zal het Openbaar Ministerie dan ook ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
hij op 5 maart 2016 te Alkmaar, als bestuurder van een voertuig, te weten een personenauto, voorzien van het kenteken [kenteken] , daarmee rijdende op de weg, de Heilooër Tolweg/N9, komende uit de richting van de Kennemerstraatweg en gaande in de richting van de Rijksweg A9, het rood uitstralende verkeerslicht heeft genegeerd, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot voor feit 1 een taakstraf voor de duur van 32 uren, subsidiair 16 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden en voor feit 2 een geldboete ter hoogte van € 450, subsidiair 9 dagen hechtenis indien deze geldboete niet wordt voldaan, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot voor feit 1 een taakstraf voor de duur van 12 uren subsidiair 6 dagen en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 15 maanden en voor feit 2 een geldboete ter hoogte van € 450.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft door zijn gedragingen ernstig gevaar op de weg veroorzaakt. Hij is met een personenauto met aanmerkelijke snelheid door rood licht gereden, zonder dat zelfs maar te merken omdat hij bezig was met de bas van zijn muziekinstallatie en daardoor niet oplette op het verkeer. Het hof vindt het extra kwalijk dat het stoplicht reeds zes seconden (en dus geruime tijd) op rood stond en er dus geen sprake van was van een stoplicht dat juist van oranje op rood was gesprongen. Vervolgens heeft de verdachte een auto geraakt en in deze auto zaten vier personen van wie twee personen letsel hebben opgelopen. Gezien de omvangrijke schade is het enkel een geluk dat niemand van de betrokkenen ernstig gewond is geraakt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 januari 2019 is hij eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur danwel hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 1 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 450,00 (vierhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Amsterdam, mr. P. Greve en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 februari 2019.