In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2018. De verdachte, geboren in 1967, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met de aanvulling dat het hof de bewijsmiddelen zal aanvullen en een in hoger beroep gevoerd bewijsverweer zal bespreken. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte dezelfde straffen zou krijgen als in eerste aanleg opgelegd.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 30 januari 2019 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat de verdachte vrijgesproken moet worden van het aanbellen bij de aangeefster. De aangeefster en haar vriend hebben verklaard dat ze de verdachte niet hebben zien aanbellen, maar alleen zijn stem hebben gehoord. Het hof heeft dit verweer verworpen, omdat de verklaringen van de aangeefster en haar vriend, alsook de verklaring van de verdachte, voldoende bewijs opleverden dat de verdachte daadwerkelijk heeft aangebeld.
Het hof heeft de bewijsmiddelen verder aangevuld met verklaringen van getuigen en andere relevante documenten. De beslissing van het hof is om het vonnis waarvan beroep te bevestigen, met inachtneming van de aanvullingen en de bespreking van het bewijsverweer. Het hof heeft ook rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, dat van toepassing is in hoger beroep. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.