Uitspraak
De feiten en de rechtsgang
.Het hof heeft voorts kennisgenomen van de stukken betrekking hebbend op de
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2019 in raadkamer een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte behandeld. De verdachte, geboren in 1981 en thans verblijvende in een huis van bewaring in Nieuwegein, heeft verzocht om schorsing van zijn voorlopige hechtenis, omdat hij stelt dat hij in detentie niet de psychische hulp krijgt die hij nodig heeft. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2018, en heeft de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.J. de Pree, gehoord.
Het hof heeft overwogen dat er geen bewijs is dat de verdachte psychisch of lichamelijk als detentieongeschikt moet worden aangemerkt. De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte de benodigde psychische hulp alleen buiten detentie kan krijgen, maar het hof heeft vastgesteld dat er speciale maatregelen voor de verdachte zijn getroffen en dat justitie adequaat heeft gereageerd op zijn problemen. Het hof concludeert dat het belang van de verdachte bij schorsing van de voorlopige hechtenis niet opweegt tegen het maatschappelijk belang om recidive te voorkomen.
Daarom heeft het hof het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Deze beschikking is gegeven in raadkamer door de voorzitter en de raadsheren, in aanwezigheid van de griffier. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht.