ECLI:NL:GHAMS:2019:741

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
23-003129-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling door levensgezel met taakstraf als sanctie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1986, werd beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel, [slachtoffer], op 1 februari 2018 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het slaan, schoppen en vastgrijpen van de nek van [slachtoffer]. De verdachte ontkende de beschuldigingen en toonde geen inzicht in zijn normafwijkend gedrag. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het bewezen verklaarde als mishandeling gekwalificeerd. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren in plaats van een geldboete, omdat dit meer recht doet aan de ernst van het feit. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 100,00 voor immateriële schade. De beslissing is genomen na zorgvuldige overweging van de feiten, de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003129-18
datum uitspraak: 19 februari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 september 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-107491-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 februari 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 februari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer], heeft mishandeld door deze
-te slaan op/tegen het lichaam en/of
-op de grond te gooien en/of
-terwijl deze op de grond lag, te slaan/schoppen tegen het lichaam en/of
-vast te klemmen/grijpen/pakken bij de nek.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 februari 2018 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door deze op de grond te gooien en te slaan en te schoppen tegen het lichaam.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Deze bewijsmiddelen zijn opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00, subsidiair tien dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer], de vrouw waarmee hij de intentie had om te trouwen en tevens de moeder van zijn zoontje, door haar tijdens een ruzie in het huis van zijn moeder op de grond te gooien, te slaan en te schoppen. Hierdoor heeft zij pijn geleden en blauwe plekken op haar arm opgelopen. Door te handelen als bewezenverklaard heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer], haar angst ingeboezemd en haar respectloos behandeld.
Niet alleen neemt het hof de verdachte zijn handelen zeer kwalijk, maar het baart het hof ook ernstige zorgen dat de verdachte op deze wijze zijn emoties uit. De verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep stellig blijven ontkennen dat er sprake is geweest van enig fysiek contact met [slachtoffer] en heeft er geen blijk van gegeven zich ook maar enigszins te realiseren dat hij normafwijkend en zorgwekkend gedrag heeft vertoond. Op uitnodigingen van de Reclassering Nederland is de verdachte niet ingegaan.
Het hof zal in plaats van een geldboete een taakstraf opleggen, omdat deze meer recht doet aan de ernst van het feit en bovendien in lijn is met de straffen die in vergelijkbare mishandelingszaken, die zich in huiselijke kring hebben afgespeeld, worden opgelegd. De deels voorwaardelijke taakstraf strekt ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst een dergelijk feit opnieuw te plegen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 302,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep bij brief van 28 november 2018 opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [slachtoffer]ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro)ter zake van
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 1 februari 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. G. Oldekamp en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 februari 2019.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
BIJLAGE
bij het onder parketnummer 23-003129-18 gewezen arrest van 19 februari 2019 in de strafzaak tegen [verdachte].

De bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2018023436-1 van 5 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 3-6).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 5 februari 2018 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
aangeefster [slachtoffer]:
Op donderdag 1 februari 2018 ontstond een behoorlijke ruzie. [verdachte] pakte mij bij mijn hoofd en gooide mij met behoorlijke kracht tegen de grond. Ik voelde gelijk pijn. Hierna begon hij mij te schoppen en te slaan. Ik heb hieraan blauwe plekken overgehouden. Ik ben naar mijn huisarts gegaan om behandeld te worden.
2.
Een geschrift, te weten een letselverklaring, van 5 februari 2018 opgemaakt door [naam], huisarts in opleiding, betreffende [slachtoffer] (doorgenummerde pagina 7).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
5 februari 2018, Amsterdam. Patiënte [slachtoffer] is afgelopen donderdag (het hof begrijpt: 1 februari 2018) door haar echtgenoot geslagen. Meerdere hematomen op linker bovenarm.
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2018023436-5 van 7 mei 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 19-21).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 5 februari 2018 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
getuige [getuige]:
Ik begrijp dat u mij als getuige wilt horen omtrent hetgeen is gebeurd op 1 februari 2018 in Amsterdam. Ik ben de zwager van aangeefster [slachtoffer]. Op die dag kreeg ik een telefoontje van mijn vriendin. Zij vertelde dat haar zusje [slachtoffer] ruzie had gehad met haar man en dat zij haar zusje op zou halen. Ik ben ook die kant op gegaan. Ik heb [slachtoffer] met de auto naar mijn schoonouders gebracht. In de auto vroeg ik aan [slachtoffer] wat er was gebeurd. Zij vertelde mij dat zij werd geslagen door [verdachte]. Ik vroeg haar of zij ook blauwe plekken had. Hierop tilde zij haar mouw op en toonde zij mij aan beide bovenarmen blauwe plekken. Ik zag dat zij aan beide zijden plekken had van ongeveer 5 à 6 centimeter. Ik zag dat de plekken blauw en geel van kleur waren. Ik vroeg of er meer was gebeurd. Zij zei toen dat hij haar ook had neergehaald.