ECLI:NL:GHAMS:2019:861

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
23-002241-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een politiebevel en de kwalificatie van belediging van een ambtenaar in functie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor het niet naleven van een politiebevel en voor belediging van een politieambtenaar. Het hof heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld. De kern van de zaak draaide om de vraag of het spannen van een rood/wit afzetlint met de tekst 'POLITIE, NIET BETREDEN, POLITIE' kon worden aangemerkt als een individueel bevel in de zin van artikel 124 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat er geen wettelijke grondslag was voor het bevel en dat de tekst op het lint niet als zodanig kon worden gekwalificeerd. De advocaat-generaal daarentegen stelde dat het lint wel degelijk als een bevel kon worden gezien. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk een individueel bevel had ontvangen om het terrein niet te betreden. Het spannen van het lint voldeed niet aan de eisen van een individueel bevel, waardoor de verdachte voor het eerste tenlastegelegde feit werd vrijgesproken.

Wat betreft de belediging van de politieambtenaar, oordeelde het hof dat de verdachte de ambtenaar had beledigd door hem in het openbaar kwetsende woorden toe te voegen. Het hof achtte dit bewezen en legde een geldboete op van € 200,00 en vier dagen hechtenis op, met een voorwaardelijke straf. De beslissing van het hof was gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002241-18
datum uitspraak: 19 februari 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-131257-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 februari 2019.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof deels toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 124 Wetboek van Strafvordering, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift, gedaan door een ambtenaar [verbalisant 1] althans een ambtenaar, belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd door middel van een ROOD/WIT lint met daarop de tekst in grote dikgedrukte zwarte letters: “POLITIE, NIET BETREDEN, POLITIE” het terrein achter het lint niet te betreden, hieraan geen gevolg te geven door onder het lint door te lopen en zodoende het met voornoemd lint afgezette terrein te betreden;
2.
hij op of omstreeks 25 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk [verbalisant 1] ([functie] van politie Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “Kan je het vinden, kankermongool” en/of “waar is die flikker die mij geduwd heeft?!”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde

De raadsvrouw van de verdachte heeft in hoger beroep bij pleidooi aan de hand van haar pleitnotities vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. Zij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat er geen wettelijke grondslag was voor de vordering of het bevel op grond van artikel 124 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en dat de woorden op het rood/witte lint “POLITIE NIET BETREDEN POLITIE” niet te kwalificeren zijn als een bevel of vordering in de zin van artikel 184 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de politie ter plaatse gespannen lint met daarop de tekst “POLITIE NIET BETREDEN POLITIE” wel kan worden aangemerkt als een bevel om het terrein niet te betreden en dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan dit bevel.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat artikel 124 Sv een voldoende wettelijke grondslag biedt voor een bevel. Ter handhaving van de orde zijn de in artikel 124 Sv genoemde personen, onder wie opsporingsambtenaren, bevoegd de nodige maatregelen te treffen opdat hun ambtsverrichtingen ongestoord kunnen verlopen. Zo kan de politie – zoals in onderhavige strafzaak ook is gebeurd – de straat waarin zich een misdrijf heeft afgespeeld, met linten afzetten teneinde een zinvol sporenonderzoek ter plekke mogelijk te maken. Dergelijke maatregelen mogen slechts worden genomen in het kader van de strafvordering en zij moeten voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. In artikel 124 lid 2 Sv is neergelegd dat enkel ‘nodige’ maatregelen mogen worden genomen. Uit artikel 124 lid 3 Sv volgt dat tot die handhavende maatregelen – binnen de door de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit getrokken grenzen – behoort het fysiek onmogelijk maken van het verrichten van verder storend dan wel hinderlijk gedrag door te zorgen dat de ordeverstoorder bij de ambtsverrichtingen niet meer aanwezig is. Na hem zo nodig te hebben gewaarschuwd, kan men de ordeverstoorder bevelen te vertrekken. Indien hij weigert gevolg te geven aan een bevel te vertrekken kan de ordeverstoorder worden verwijderd en tot de afloop van de ambtsverrichtingen in verzekering worden gesteld. Alsdan kan het op het treffen van de nodige maatregelen gerichte optreden van een opsporingsambtenaar worden aangemerkt als te zijn verricht in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Dat brengt mee dat het opzettelijk niet naleven van een dergelijk bevel kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 184 Sr en dat verzet tegen zodanig optreden kan worden aangemerkt als wederspannigheid. [1]
Uit het hiervoor weergegeven wettelijk kader volgt dat artikel 124 lid 3 Sv bepaalt dat aan de ordeverstoorder daadwerkelijk een bevel moet zijn gegeven om te vertrekken. Uit het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierpagina’s 4-6) noch uit enig ander stuk in het dossier volgt dat op 25 juni 2016 aan de verdachte een bevel is gegeven om te vertrekken. Het spannen van een rood/wit afzetlint met de algemene tekst “POLITIE, NIET BETREDEN, POLITIE” kan naar het oordeel van het hof niet gelijk worden gesteld aan een individueel bevel als bedoeld in artikel 124 lid 3 Sv jo. 184 lid 1 Sr.
Ten overvloede merkt het hof hierbij op dat de overtreding als bedoeld in artikel 2.4 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 Amsterdam niet is tenlastegelegd.
Gelet op het voorafgaande is, naar het oordeel van het hof, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 juni 2016 te Amsterdam, opzettelijk [verbalisant 1], [functie] van politie Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “waar is die flikker die mij geduwd heeft?!”.
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis waarvan € 300,00 subsidiair 6 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 waarvan € 300,00 voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. De advocaat-generaal heeft te kennen gegeven dat de geldboete, wat haar betreft, in termijnen kan worden voldaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een politieambtenaar in functie beledigd door hem op straat in bijzijn van anderen de woorden “waar is die flikker die mij geduwd heeft?!” toe te voegen. Aldus heeft hij hem niet alleen in zijn goede naam en eer aangetast, maar ook blijk gegeven van minachting voor zijn functie, waardoor het openbaar gezag werd aangetast. Functionarissen die ten dienste van de burger werkzaam zijn, hoeven zich dergelijke gedragingen niet te laten welgevallen.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 januari 2019 blijkt dat hij eerder ter zake van, onder meer, eenvoudige belediging en belediging van een ambtenaar in functie onherroepelijk is veroordeeld.
Gelet op het tijdsverloop sinds de pleegdatum en rekening houdende met het bepaalde in artikel 63 Sr, acht het hof, alles afwegende een voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. A.M. Kengen en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 februari 2019.
Mr. N.R.A. Meerbeek en mr. A.M. Kengen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Vgl. HR:2013:577, NJ 2013/439.