ECLI:NL:GHAMS:2019:935

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
23-002748-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valse aangifte van diefstal van een mobiele telefoon met tegenstrijdige verklaringen en camerabeelden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte had op 19 april 2014 aangifte gedaan van de diefstal van zijn mobiele telefoon, maar het hof oordeelde dat hij wist dat deze diefstal niet had plaatsgevonden. De aangifte was in strijd met camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdachte had wisselende en ongeloofwaardige verklaringen afgelegd over het nummerbehoud en de aankoop van een nieuwe telefoon. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte heeft gedaan, wat wettig en overtuigend bewezen is. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd, en de verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 250,00 en 5 dagen hechtenis. Het hof overwoog dat de verdachte de politie had misleid en nodeloos beslag had gelegd op opsporingscapaciteit. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte gaven geen aanleiding voor een lagere of voorwaardelijke straf. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002748-18
datum uitspraak: 12 maart 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-036408-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1978,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 februari 2019.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 april 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van verbalisant [verbalisant 1] ([nummer 1]) opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van de diefstal van zijn telefoon.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

Door de raadsman van de verdachte is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is waaruit blijkt dat de verdachte valse aangifte heeft gedaan van diefstal van zijn mobiele telefoon.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van aangifte van 19 april 2014, opgemaakt door verbalisant
[verbalisant 1], blijkt dat op 19 april 2014 door de verdachte op het politiebureau aan de [straat 1] te Amsterdam om 11:36 uur aangifte is gedaan van diefstal van zijn mobiele telefoon (een IPhone 5) met het nummer eindigend op *[nummer 2]. Deze telefoon zou volgens de aangifte tussen 10:00 uur en 10:20 uur zijn weggenomen in/bij het tankstation [naam] aan de [straat 2] te Amsterdam. De verdachte heeft in voornoemde aangifte verklaard dat de telefoon moest zijn weggenomen door een andere klant van het tankstation wiens signalement hij beschreef. Deze persoon zou zijn handen over de telefoon van de verdachte hebben geplaatst.
Het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het bekijken van de camerabeelden van tankstation [naam] aan de [straat 2] van 6 mei 2014, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], en de verklaring van getuige [getuige] van 16 mei 2014 weerspreken evenwel deze verklaring van de verdachte. Op de beelden is niet te zien dat de persoon die voldoet aan het door de verdachte opgegeven signalement van de dief zijn handen bij de telefoon van de verdachte heeft gehouden, hetgeen is bevestigd door [getuige], werkzaam bij voormeld tankstation. [getuige] heeft voorts verklaard dat de verdachte twee telefoons had (waaronder een Iphone) en dat hij met beide telefoons naar buiten liep toen de zogenaamde dief al (bij het tankstation) vertrokken was. De suggestie van de raadsman dat de diefstal door iemand anders in het tankstation kan zijn gepleegd, vindt geen enkele ondersteuning in het dossier.
Voorts is blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 9 juni 2014, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], het belgedrag van de telefoon met het IMEI-nummer [nummer 3] met het telefoonnummer eindigend op *[nummer 2] na de diefstal niet veranderd. De verdachte heeft hierover ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij nummerbehoud heeft aangevraagd waardoor hij met zijn eigen nummer, maar met een ander toestel (het hof merkt op: dus met een ander IMEI-nummer), dezelfde mensen kon blijven contacteren na de aangifte. Het hof acht deze verklaring van de verdachte volstrekt onaannemelijk, nu het telefoonnummer eindigend op *[nummer 2] volgens de zich in het dossier (vanaf pagina 31 e.v.) bevindende uitdraai van de belgegevens van het nummer eindigend op *[nummer 2] zowel vóór als na de aangifte gekoppeld is gebleven aan het toestel met hetzelfde IMEI-nummer. Bovendien is met het toestel met dit IMEI-nummer en telefoonnummer *[nummer 2] gebeld in de periode vóór de aangifte en nadat de telefoon volgens de verdachte al was gestolen. Daar komt nog bij dat de verdachte hieromtrent, en met betrekking tot het gebruik van het tegoed op zijn telefoon in de vorm van een abonnement en/of prepaidkaarten, wisselende verklaringen heeft afgelegd, welke het hof – mede gelet op voornoemde omstandigheden – ongeloofwaardig acht.
Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof de door en namens de verdachte gevoerde verweren en acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangifte van diefstal van zijn telefoon heeft gedaan, wetende dat die diefstal niet was gepleegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 april 2014 te Amsterdam aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van verbalisant [verbalisant 1] ([nummer 1]) opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van diefstal van zijn telefoon.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 250,00, subsidiair 5 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht de door de politierechter opgelegde geldboete te matigen of een deel voorwaardelijk op te leggen, gelet op de onzekere situatie waarin de verdachte nu verkeert met betrekking tot zijn inkomen en het behoud van zijn woning.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft valse aangifte gedaan van diefstal van zijn mobiele telefoon. Door aldus te handelen heeft hij de politie misleid en nodeloos beslag gelegd op opsporingscapaciteit. Dat een onschuldige en nietsvermoedende derde, aanwezen door de verdachte als de vermoedelijke dader van de door hem beschreven diefstal, uiteindelijk niet is vervolgd of hiervan problemen heeft ondervonden, is geenszins aan de verdachte te danken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 februari 2019 is hij eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat met de - door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde - geldboete de ernst van het feit onvoldoende tot uitdrukking wordt gebracht en dat in beginsel een voorwaardelijke gevangenisstraf naast een geldboete is gerechtvaardigd. Anders dan de raadsman ziet het hof in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in de onderhavige zaak geen reden een lagere dan wel deels voorwaardelijke boete op te leggen. Desalniettemin zal het hof gelet op het tijdsverloop en het in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht bepaalde, aan de verdachte een geldboete van dezelfde hoogte als bepaald door de politierechter opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 63 en 188 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 maart 2019.
=========================================================================
[…]