In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte had op 19 april 2014 aangifte gedaan van de diefstal van zijn mobiele telefoon, maar het hof oordeelde dat hij wist dat deze diefstal niet had plaatsgevonden. De aangifte was in strijd met camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdachte had wisselende en ongeloofwaardige verklaringen afgelegd over het nummerbehoud en de aankoop van een nieuwe telefoon. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte heeft gedaan, wat wettig en overtuigend bewezen is. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd, en de verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 250,00 en 5 dagen hechtenis. Het hof overwoog dat de verdachte de politie had misleid en nodeloos beslag had gelegd op opsporingscapaciteit. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte gaven geen aanleiding voor een lagere of voorwaardelijke straf. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.