ECLI:NL:GHAMS:2019:937

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
23-002270-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met zwaar lichamelijk letsel door opzet van verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Afghanistan in 1993, was beschuldigd van zware mishandeling van het slachtoffer, waarbij hij op 5 april 2015 in Kudelstaart, samen met anderen, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht. Het slachtoffer had onder andere een gebroken jukbeen opgelopen, waarvoor medische ingrepen noodzakelijk waren. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen, maar het hof oordeelde dat de verklaring van een medeverdachte, die de verdachte had aangewezen als dader, voldoende bewijs bood. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling. De rechtbank had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf opgelegd, maar het hof besloot tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, toegewezen. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, en oordeelde dat het geweld volstrekt zinloos was en de gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002270-18
datum uitspraak: 12 maart 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-674106-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Afghanistan) op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 5 april 2015 te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (op meerdere plaatsen) gebroken jukbeen en/of een gebroken neus en/of een hersenschudding, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat hij gedurende enige tijd zijn ambts- of beroepsbezigheden niet heeft kunnen uitoefenen, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] eenmaal of meermalen op/tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of te stompen en/of te schoppen.
subsidiair:
hij op of omstreeks 5 april 2015 te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Mijnsherenweg, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen tegen het hoofd van die [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, opzettelijk de fiets van die [slachtoffer] heeft vernield.
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 5 april 2015 te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] eenmaal of meermalen op/tegen het gezicht/hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten een (op meerdere plaatsen) gebroken jukbeen en/of een gebroken neus en/of een hersenschudding, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat hij gedurende enige tijd zijn ambts- of beroepsbezigheden niet heeft kunnen uitoefenen), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep namens de verdachte vrijspraak van het aan hem tenlastegelegde bepleit. Hij heeft daartoe – kortgezegd – aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Meer in het bijzonder bevat het dossier maar één de verdachte belastende verklaring: die van medeverdachte [medeverdachte], die ‘na druk van de rechtbank’ de verdachte heeft aangewezen als de persoon die ook zou hebben geslagen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de ter terechtzitting in eerste aanleg door [medeverdachte] afgelegde verklaring – waarin hij de verdachte heeft genoemd als degene die het slachtoffer klappen op het hoofd en lichaam heeft gegeven – tot stand is gekomen na (ongeoorloofde) op [medeverdachte] door de rechtbank uitgeoefende druk, oordeelt het hof dat de stukken van het dossier hiervoor geen enkel aanknopingspunt biedt. Het hof acht ook overigens geen redenen aanwezig om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], die ook zichzelf heeft belast, te twijfelen en zal deze bezigen tot het bewijs.
Genoemde verklaring van [medeverdachte] vindt voorts ondersteuning in de verklaring van getuige [getuige], die op 4 juni 2015 ten overstaan van de politie een verklaring heeft afgelegd, maar wiens personalia vanwege de bij deze getuige bestaande angst voor represailles niet in het proces-verbaal van verhoor zijn genoemd. Dit laatste neemt niet weg dat op grond van de inhoud van de overige stukken van het dossier als vaststaand kan worden aangenomen – hetgeen de raadsman ter zitting heeft beaamd – dat het hier de getuige [getuige] betreft. Het hof beschouwt deze verklaring dan ook
nietals de verklaring van een persoon wiens identiteit niet is gebleken en zal deze (zonder nadere motivering) bezigen tot het bewijs. Getuige [getuige] heeft in genoemde verklaring [medeverdachte] (naar het hof begrijpt: [medeverdachte]) en [verdachte] (naar het hof begrijpt: verdachte [verdachte]) als daders van de onderhavige mishandeling aangewezen. En evenals medeverdachte [medeverdachte] heeft ook [getuige] verklaard dat [naam] weliswaar aanwezig was bij de vechtpartij, maar geen geweldshandelingen heeft verricht.
Gelet op vorenstaande is naar het oordeel van het hof voldoende wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte is geweest die zich samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van aangever [slachtoffer].
Evenals de rechtbank stelt het hof vast dat het letsel dat de verdachte en zijn mededader bij het slachtoffer hebben veroorzaakt is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel, in aanmerking genomen dat het slachtoffer door het op hem uitgeoefende forse geweld – waaronder het meermalen met kracht stompen in het gezicht – onder andere een gebroken jukbeen heeft opgelopen en daaraan (tijdens een aantal dagen durende opname in het ziekenhuis) is geopereerd. Ook het opzet van de verdachte en zijn mededader op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel acht hef hof bewezen nu het hard met gebalde vuist slaan in het gezicht naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop ook heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande komt het hof – anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank – tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde (het medeplegen van zware mishandeling).

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 5 april 2015 te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer, tezamen en in vereniging met een ander aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen op het gezicht te stompen.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair tenlastegelegde bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van één jaar alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
De raadsman heeft – in het geval het hof tot een bewezenverklaring zou komen – verzocht de verdachte te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke straf, rekening houdend met de justitiële documentatie van de verdachte en het gegeven dat de verdachte zijn leven met zijn studie goed op orde heeft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tezamen met zijn mededader schuldig gemaakt aan zware mishandeling van het slachtoffer, door hem midden in de nacht, terwijl het slachtoffer na het uitgaan op weg was naar zijn ouderlijk huis, de weg te versperren en hem hard in het gezicht te stompen. Hiermee heeft verdachte grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ten gevolge van het feit heeft het slachtoffer onder andere een gebroken jukbeen opgelopen, waarvoor medisch ingrijpen noodzakelijk was. Voorts is gebleken dat het slachtoffer thans nog steeds lichamelijke klachten ondervindt als gevolg van de mishandeling, zoals toegelicht ter terechtzitting in hoger beroep door diens moeder. Met zijn handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan volstrekt zinloos geweld: er bestond geen enkele aanleiding voor het gebruikte geweld. Dergelijk geweld op de openbare weg versterkt bovendien de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De omstandigheid dat het slachtoffer heeft weten te ontkomen aan het geweld en niet nog zwaarder letsel heeft opgelopen, is geenszins aan de verdachte te danken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 februari 2019 heeft hij eerder strafbeschikkingen gekregen voor (onder invloed) de openbare orde verstoren en rijden onder invloed.
Het hof is van oordeel dat de ernst van het feit in beginsel een oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, mede gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Maar het hof ziet aanleiding, gelet op het tijdsverloop sinds het misdrijf en hetgeen de raadsman ter terechtzitting namens de verdachte ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden naar voren heeft gebracht, een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen alsmede een taakstraf voor de maximale duur.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.292,90, bestaande uit € 792,20 materiële schade en € 2.500,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte en zijn mededader rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is (hoofdelijk) tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.292,90 (drieduizend tweehonderdtweeënnegentig euro en negentig cent)bestaande uit € 792,90 (zevenhonderdtweeënnegentig euro en negentig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.292,90 (drieduizend tweehonderdtweeënnegentig euro en negentig cent)bestaande uit € 792,90 (zevenhonderdtweeënnegentig euro en negentig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
42 (tweeënveertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 5 april 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 maart 2019.
=========================================================================
[…]