ECLI:NL:GHAMS:2020:1109

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
200.247.657/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.247.657/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 5631499 \ CV EXPL 17-245
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 april 2020
inzake
[appellante] , handelend onder de naam Dressuurstal [X] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellante in het principaal beroep, tevens geïntimeerde in het incidenteel beroep,
advocaat: mr. S.A. Wensing te Coevorden,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
2. [geïntimeerde sub 2] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden in het principaal beroep, tevens appellanten in het incidenteel beroep,
advocaat: mr. K. Hollenberg te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] , [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] genoemd. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] worden gezamenlijk aangeduid als [geïntimeerden]
[appellante] is bij dagvaarding van 17 september 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar (hierna: de kantonrechter), van 4 juli 2018 (hierna: het vonnis), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers en [appellante] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met
producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens akte overlegging productie,
tevens akte wijziging eis;
- akte uitlating wijziging eis en productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 17 januari 2020 doen bepleiten, door voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft bij memorie van grieven het appel uitgebreid tot het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 2 augustus 2017 (hierna: het tussenvonnis) en in principaal appel geconcludeerd dat het hof tussenvonnis en het vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [geïntimeerden] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] tot terugbetaling van hetgeen [appellante] ter uitvoering van het vonnis aan [geïntimeerden] heeft voldaan, te weten een bedrag van € 27.994,45, en met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de procedure in beide instanties. In incidenteel appel heeft [appellante] geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerden] met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het incidenteel appel.
[geïntimeerden] hebben in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de kosten van - het hof begrijpt - de procedure in hoger beroep met nakosten en wettelijke rente. In incidenteel appel hebben [geïntimeerden] hun oorspronkelijke eis vermeerderd en geconcludeerd tot gedeeltelijke vernietiging van de bestreden vonnissen en veroordeling van [appellante] tot betaling van een bedrag van € 11.586,66 aan schadevergoeding met wettelijke rente, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure in beide instanties, inclusief de nakosten en wettelijke rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.18, de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellante] drijft een eenmanszaak die zich bezighoudt met de opleiding en training van dressuurpaarden.
2.2
[geïntimeerden] hebben op 5 augustus 2016 de dressuurstal van [appellante] bezocht om voor [A] , de dochter van [geïntimeerde sub 1] die dressuurwedstrijden reed op hoog niveau, een te koop aangeboden pony te bekijken genaamd [naam pony] , geregistreerd onder levensnummer [nummer] en chipnummer [nummer] (hierna: [naam pony] ).
2.3
[appellante] heeft op 5 augustus 2016 aan [geïntimeerden] röntgenfoto’s van [naam pony] verstrekt, die waren genomen op 25 mei 2016. [geïntimeerden] hebben op 8 augustus 2016 een keuringsrapport met betrekking tot [naam pony] ontvangen. In het keuringsrapport staat dat de pony klinisch en röntgenologisch acceptabel is, met de opmerking “afvlakking in de rolkam” (achterbenen). Volgens een door [geïntimeerden] ingeschakelde veearts die de röntgenfoto’s heeft beoordeeld, was deze afvlakking acceptabel.
2.4
Op 15 augustus 2016 is [naam pony] in opdracht van [geïntimeerden] gekeurd. Uit het keuringsrapport volgt dat [naam pony] klinisch in orde was. Eveneens op
15 augustus 2016 is [naam pony] verkocht aan [geïntimeerden] voor € 23.000,00. De koopprijs is door [geïntimeerde sub 2] overgemaakt naar de bankrekening van [appellante] .
2.5
Op de website van [appellante] is het volgende over de verkoop van [naam pony] vermeld:
“ [naam pony] is verkocht
Gelukkig blijft deze nakomeling van […] in Nederland en zullen we vast nog veel van hem in de sport gaan horen. Zijn nieuwe amazone is namelijk van plan zo ver mogelijk met hem te komen en ook goed internationaal mee te rijden. Veel plezier zal ze zeker krijgen van [naam pony] want dat hebben wij ook zeker gehad in de tijd dat hij hier voor de verkoop gestaan heeft.”
2.6
Op of omstreeks 18 september 2016 heeft [geïntimeerde sub 1] aan [B] (medewerkster van [appellante] , hierna: [B] ) een video gestuurd waarop te zien was dat [naam pony] bij een wedstrijd herhaaldelijk omhoog kwam. Bij WhatsApp-bericht van 18 september 2016 naar aanleiding van het verzonden filmpje heeft [B] aan [geïntimeerde sub 1] geschreven: “
ga kijken” en ongeveer twintig minuten later: “
Hij doet het ook zo vanuit heets.…
2.7
Bij WhatsApp-bericht van 20 september 2016 heeft [geïntimeerde sub 1] aan [B] laten weten dat hij [naam pony] wil terugbrengen. Hierop heeft [B] hem geantwoord:
“ [naam pony] (…) is gekocht op 15 augustus 2016. Op dit moment voldoet hij niet aan de eisen vertoont gevaarlijk gedrag doordat hij omhoog gaat. Hierbij spreken we af dat: De fam [geïntimeerde sub 1] probeert dit probleem binnen een maand op te lossen, lukt dit niet kunnen zij [naam pony] alsnog retourneren en krijgen zij hun aankoop bedrag terug.”
2.8
[geïntimeerde sub 1] heeft niet met dit voorstel van [B] ingestemd en heeft haar laten weten dat hij [naam pony] zo snel mogelijk wilde terugbrengen.
2.9
Op 24 september 2016 berichtte [geïntimeerde sub 1] via WhatsApp aan [appellante] :
“Hallo [appellante] zoals je weet heb ik al sinds vorige week zondag contact met [B] betreffende het terugbrengen van [naam pony] wat accoord is ook na overleg met jou. (…)”
2.1
Op 26 september 2016 heeft [appellante] via WhatsApp het volgende aan [geïntimeerde sub 1] geschreven:
“Zoals je weet zat ik de afgelopen elf dagen in Egypte en heb ik nagenoeg geen contact met het thuis front gehad Ik had dan ook van [B] begrepen dat de pony niet goed was en ik dacht dat het hier over een lichamelijk probleem ging. Echter ik zie nu net de filmpjes en daaruit blijkt dat er niks mis is met de pony maar met de amazone. Zij geeft kennelijk veel te veel druk. Je mag de pony brengen zodat wij hem kosteloos max twee maanden netjes kunnen corrigeren.”
2.11
[geïntimeerde sub 1] heeft in de daarop volgende WhatsApp-berichten te kennen gegeven dat het gedrag niet door de amazone werd veroorzaakt en dat [naam pony] terug moest naar [appellante] .
2.12
Bij brief van 13 oktober 2016 heeft de gemachtigde van [geïntimeerden] de koopovereenkomst namens [geïntimeerden] ontbonden omdat [naam pony] niet beantwoordde aan de overeenkomst. [naam pony] vertoonde afwijkend gedrag (hij was kijkerig en ongeconcentreerd) en kwam omhoog. Hierdoor was hij volgens de brief onberekenbaar, gevaarlijk en niet berijdbaar op niveau Z2 en op internationaal niveau.
2.13
Een in opdracht van [geïntimeerde sub 1] door veearts [C] van Paardenkliniek Hollands Kroon opgesteld keuringsrapport van 26 oktober 2016 luidt als volgt:
“algemeen – anamnese: Check pony ivm orthopedische klacht
bevindingen: pony in uitstekende conditie
In stap op het rechte goed
In draf op het rechte licht onregelmatig RV
Buigproef LV: 2/5 kreupel
Buigproef RV: acceptabel
op het zachte volte licht onregelmatig RV beide kanten
Op harde volte re.om 2/5 kreupel RV
diagnose: Kreupel RV
Kreupel na buigproef LV
advies/therapie: ”
2.14
Per e-mail van 24 november 2016 berichtte veearts [D] aan [geïntimeerde sub 1] als volgt:
“Ik sta achter mijn bevindingen van 25/5 waar ik een positief advies gaf voor [naam pony] . Op volte links en rechts op de harde bodem draafde hij voldoende op zachte bodem beter. Een buigproef was iets minder maar ook die vond ik acceptabel.
Op mijn aanraden heeft u de klinische keuring herhaald bij uw eigen dierenarts hij kwam tot dezelfde conclusies. (…)”
2.15
Op 28 november 2016 is door veearts [C] een echo gemaakt. Het rapport hiervan luidde, voor zover in deze zaak van belang, als volgt:
“(…) Diagnose: Pijn in de ondervoet vanuit de diepe buigpees vanuit beide ondervoeten + veranderingen in collateraalbanden hoefgewrichten, nog onduidelijk wat de essentie daarvan is. Uit de echobeelden en de duur van de kreupelheid is op te maken dat dit eerder een chronisch letsel betreft. Meer precieze typering van het letsel en antedateren zou kunnen gebeuren aan de hand van MRI.”
2.16
Bij een in deze zaak op 27 september 2017 uitgesproken tussenvonnis heeft de kantonrechter een deskundige benoemd. In zijn rapport van 13 maart 2018 heeft de door de kantonrechter benoemde deskundige dr. H. Brommer, verbonden aan de Universiteitskliniek voor paarden te Utrecht (hierna: de deskundige), geoordeeld dat niet is vast te stellen of [naam pony] op het moment van levering op 15 augustus 2016 behept was met een gebrek. De deskundige schrijft vervolgens in zijn rapport:
“Op basis van klinische bevindingen alleen is geen zekere diagnose te stellen, daarvoor is beeldvormend onderzoek noodzakelijk.
Röntgenonderzoek is met name geïndiceerd voor het vaststellen van afwijkingen aan de benige structuren, echografisch onderzoek is met name geïndiceerd voor het vaststellen van afwijkingen aan de weke delen. Voor de koop zijn er op 25 mei 2016 alleen röntgenfoto’s gemaakt waarop geen relevante afwijkingen zichtbaar zijn (…). Op 28 november 2016 is het eerstvolgende moment dat er na de koop beeldvorming is gedaan (röntgenfoto’s en echografie). De röntgenfoto’s van 28 november 2016 zijn vergelijkbaar met die van 25 mei 2016, daarop zijn geen klinisch relevante afwijkingen zichtbaar. De echobeelden, die op
28 november 2016 gemaakt zijn, kunnen door ondergetekenden niet betrouwbaar beoordeeld worden (…). De gestelde diagnose door dierenarts [C] , beiderzijds voor afwijkingen aan de diepe buigpees en collateraalbanden van het hoefgewricht, is om deze reden door ons dan ook niet met zekerheid te bevestigen of te weerleggen. In het algemeen kan wel gesteld worden dat echografische afwijkingen aan pezen/banden snel kunnen ontstaan (periode van dagen/weken). De gevonden echografische afwijkingen zoals gerapporteerd door dierenarts [C] , hoeven zeker niet 3.5 maanden daarvoor (periode van 15 augustus 2016 - 28 november 2016) persé ook aanwezig te zijn geweest, deze zouden net zo goed ook in deze
genoemde periode kunnen zijn ontstaan. (…)
Om met zekerheid vast te kunnen stellen of [naam pony] op het moment van levering op 15 augustus 2016 behept was met een gebrek, moet er voorafgaand aan 15 augustus 2016 onderzoek zijn gedaan waarbij een afwijking aantoonbaar is of er moet na de datum van 15 augustus 2016 onderzoek zijn gedaan waarbij een afwijking aantoonbaar is waarvan het vervolgens aannemelijk is dat deze tot 15 augustus 2016 te antedateren is. Aan geen van deze voorwaarden is voldaan (…).”
2.17
Ter uitvoering van het vonnis heeft [appellante] [naam pony] op 17 juli 2018 teruggenomen.
2.18
Op 28 januari 2019 kreeg [naam pony] een ernstige koliek en heeft dierenarts [E] [naam pony] laten inslapen.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg hebben [geïntimeerden] primair en subsidiair gevorderd te verklaren voor recht dat de koopovereenkomst van 15 augustus 2016 is ontbonden dan wel vernietigd, althans deze te ontbinden dan wel te vernietigen, en [appellante] te veroordelen tot het terugnemen van [naam pony] en tot terugbetaling van de koopprijs en betaling van schadevergoeding, met wettelijke rente. Meer subsidiair hebben [geïntimeerden] veroordeling van [appellante] gevorderd tot nakoming van de overeenkomst van
24 september 2016 en betaling van schadevergoeding, met wettelijke rente, een en ander met veroordeling van [appellante] tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, met nakosten en wettelijke rente. [geïntimeerden] hebben daartoe - kort gezegd - primair gesteld dat [naam pony] niet aan de overeenkomst heeft beantwoord en zich subsidiair beroepen op bedrog dan wel dwaling. Meer subsidiair hebben [geïntimeerden] zich op het standpunt gesteld dat zij op 24 september 2016 met ( [B] namens) [appellante] zijn overeengekomen dat zij [naam pony] zou terugnemen en de koopprijs aan [geïntimeerden] zou terugbetalen. Nu [appellante] ondanks sommatie geen uitvoering heeft gegeven aan de gemaakte afspraken, verkeerde zij vanaf 20 oktober 2016 in verzuim, aldus [geïntimeerden]
3.2
Na verweer van [appellante] heeft de kantonrechter in het tussenvonnis overwogen dat in november 2016 is gebleken dat de kreupelheid van [naam pony] werd veroorzaakt door een peesletsel, dat een peesletsel een gebrek is, dat dit gebrek zich binnen zes maanden na aflevering van [naam pony] heeft geopenbaard en dat op grond van artikel 7:18 lid 2 BW wordt vermoed dat [naam pony] reeds bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord. Op [appellante] rustte, zo overwoog de kantonrechter de bewijslast van haar stelling dat [naam pony] niet kreupel was op het moment van aflevering. De kantonrechter achtte in het kader van die bewijslevering een deskundigenonderzoek noodzakelijk ter beantwoording van de vraag of op het moment van aflevering een gebrek aanwezig was. In het eindvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellante] niet was geslaagd in haar bewijsopdracht omdat de door de kantonrechter benoemde deskundige niet heeft kunnen vaststellen dat [naam pony] op 15 augustus 2016 niet was behept met een gebrek. De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat de koopovereenkomst van 15 augustus 2016 was ontbonden en heeft [appellante] veroordeeld om [naam pony] terug te nemen en tot betaling aan [geïntimeerden] van de koopprijs en van een bedrag van € 1.173,66 als schadevergoeding, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente, en tot betaling van een bedrag van € 1.016,74 aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [appellante] is tevens veroordeeld in de proceskosten, met nakosten en wettelijke rente. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] in principaal appel met haar grieven op, die gezamenlijk kunnen worden besproken. [geïntimeerden] hebben verweer gevoerd en in incidenteel appel één grief aangevoerd.
3.3
Aanleiding bestaat om allereerst in te gaan op het meer subsidiair door [geïntimeerden] ingenomen standpunt dat ( [B] namens) [appellante] op 24 september 2016 met hen is overeengekomen om [naam pony] terug te nemen en de koopprijs aan [geïntimeerden] terug te betalen. Of [naam pony] ten tijde van de aflevering een gebrek had is in dit verband niet van belang, omdat de gestelde overeenkomst uitsluitend was gebaseerd op het afwijkende gedrag van [naam pony] . [appellante] heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft betwist dat partijen overeenstemming hadden bereikt, en heeft gesteld dat [geïntimeerden] haar op het verkeerde been hadden gezet. Toen [appellante] eenmaal in de gelegenheid was om de video-opnamen van [naam pony] te bekijken, constateerde zij dat de pony niet gevaarlijk was, maar door de dochter van [geïntimeerde sub 1] veel te strak werd gereden, waardoor het gedrag van [naam pony] negatief werd beïnvloed. Bij een juiste voorstelling van zaken zou [appellante] nimmer hebben ingestemd met enige tegemoetkoming, laat staan met ongedaanmaking van de koopovereenkomst, aldus [appellante] . Gelet op het feit dat tegenover het gemotiveerde verweer van [appellante] [geïntimeerden] hebben nagelaten om hun stellingen op het punt van de gestelde overeenkomst tot terugname voldoende nader te onderbouwen, overweegt het hof dat moet worden aangenomen dat [geïntimeerden] evenmin ervan zijn uitgegaan dat tussen partijen op 24 september 2016 een bindende (vaststellings-)overeenkomst tot stand is gekomen.
3.4
Dan is de vraag of [appellante] al dan niet als verkoper van [naam pony] dient te worden aangemerkt, hetgeen zij uitdrukkelijk heeft betwist. [appellante] heeft bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep in dit verband het een en ander naar voren gebracht dat mogelijk aanleiding zou kunnen geven om haar toe te laten tot nadere bewijslevering hieromtrent. Een beslissing op de vraag of [appellante] al dan niet als verkopende partij is opgetreden, kan echter achterwege blijven, omdat op grond van het hierna overwogene, waarbij veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat [appellante] de verkoper van [naam pony] is geweest, tot een beslissing wordt gekomen die met zich brengt dat [appellante] bij haar desbetreffende verweer geen belang meer heeft.
3.5
Het geschil tussen partijen betreft vervolgens de vraag of [naam pony] ten tijde van de koop en levering niet aan de overeenkomst beantwoordde. Vooropgesteld moet worden dat, naar tussen partijen niet in geschil is, de transactie moet worden aangemerkt als een consumentenkoop in de zin van artikel 7:5 BW, nu verkoper [appellante] handelde in de uitoefening van haar bedrijf en kopers [geïntimeerden] handelden voor doeleinden buiten hun bedrijfs- of beroepsactiviteit. [geïntimeerden] hebben aan hun vorderingen primair ten grondslag gelegd dat [appellante] een non-conforme pony in de zin van artikel 7:17 lid 1 jo. 7:18 lid 2 BW heeft geleverd, nu zich binnen zes maanden na aflevering een gebrek aan de pony heeft geopenbaard. [appellante] heeft met grieven II tot en met VI bestreden dat binnen zes maanden na de aflevering een gebrek bij [naam pony] aan het licht is gekomen. Blijkens het door de kantonrechter gelaste deskundigenrapport valt niet meer vast te stellen of de pony een gebrek had op het moment van aflevering of in november 2016. De echobeelden, die op 28 november 2016 gemaakt zijn, konden door de deskundige niet betrouwbaar beoordeeld worden en de door dierenarts [C] op die datum gestelde diagnose, beiderzijds voor afwijkingen aan de diepe buigpees en collateraalbanden van het hoefgewricht, kon om deze reden door de deskundige niet met zekerheid worden bevestigd of weerlegd. De kantonrechter heeft gezien het vorenstaande ten onrechte geoordeeld dat [naam pony] in november 2016 een gebrek had en dat [geïntimeerden] zich kunnen beroepen op het rechtsvermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW, aldus [appellante] .
3.6
Vastgesteld kan worden dat [naam pony] na de aankoop door [geïntimeerden] aanvankelijk goed presteerde en eerst na verloop van tijd extreem gedrag is gaan vertonen, voornamelijk door veelvuldig omhoog te komen (steigeren). Dat gedrag, hoewel uiteraard onwenselijk, vormt op zichzelf nog geen gebrek dat maakt dat de pony ten tijde van de koop en levering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, zeker niet nu onduidelijk is gebleven wat het onwenselijke gedrag van [naam pony] heeft veroorzaakt. Röntgenologisch en klinisch onderzoek vóór de koopovereenkomst hebben geen relevante afwijkingen bij [naam pony] aan het licht gebracht. Weliswaar hebben [geïntimeerden] met verwijzing naar de bevindingen van dierenarts [C] in november 2016 gesteld dat een peesletsel de oorzaak is geweest van dat gedrag, maar de deskundige heeft de bevindingen van dierenarts [C] aan de hand van het beschikbare echo-beeldmateriaal niet kunnen bevestigen. Verwezen wordt naar het hiervoor in overweging 2.15 geciteerde rapport van de deskundige. [geïntimeerden] hebben destijds kennelijk geen aanleiding gezien om aanvullend MRI-onderzoek te laten verrichten, hoewel dierenarts [C] in zijn laatste rapport erop had gewezen dat dat onderzoek meer duidelijkheid kon scheppen over het letsel en de datering daarvan. [geïntimeerden] hebben in hoger beroep geen concreet bewijsaanbod gedaan en de pony is inmiddels niet meer in leven. Tussen partijen staat niet ter discussie dat kreupelheid op zichzelf niet als een gebrek kan worden aangemerkt. Een en ander leidt tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat binnen zes maanden na de aflevering een gebrek bij [naam pony] aan het licht is gekomen. Dat betekent dat [geïntimeerden] zich, anders dan de kantonrechter heeft overwogen, niet heeft kunnen beroepen op het rechtsvermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW en dat ervan moet worden uitgegaan dat [naam pony] ten tijde van de koop en levering wel de eigenschappen bezat die [geïntimeerden] mochten verwachten. Voor ontbinding van de koopovereenkomst is dus geen aanleiding.
3.7
[geïntimeerden] hebben zich in eerste aanleg tevens beroepen op bedrog dan wel dwaling omdat [appellante] relevante informatie over [naam pony] zou hebben achtergehouden en [geïntimeerden] zou hebben misleid door aanpassingen aan te brengen in het paspoort van [naam pony] . Aangezien zoals hiervoor onder 3.6 is overwogen ervan moet worden uitgegaan dat [naam pony] ten tijde van de koop en levering geen gebrek had, kan het beroep van [geïntimeerden] op bedrog en dwaling niet slagen. [geïntimeerden] hebben tegenover de gemotiveerde betwisting door [appellante] onvoldoende onderbouwd dat [appellante] [geïntimeerden] - al dan niet opzettelijk - andere informatie over [naam pony] heeft onthouden die, als die hun bekend was geweest, reden zou zijn geweest om van de koopovereenkomst af te zien. Bovendien hebben zij ook van deze stellingen niet concreet bewijs aangeboden.
3.8
Het vooroverwogene leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog moeten worden afgewezen. Zij hebben daarom geen belang bij behandeling van hun incidentele grief, waarmee zij klagen over de beslissing van de kantonrechter in rechtsoverweging 5.1 van het tussenvonnis om geen eisvermeerdering toe te staan. Deze grief blijft daarom verder onbesproken.
3.9
De grieven II tot en met VI in principaal appel slagen en het eindvonnis zal vernietigd worden. De vorderingen van [geïntimeerden] zullen, zoals reeds werd overwogen, alsnog worden afgewezen. [geïntimeerden] zullen worden veroordeeld tot terugbetaling van het door [appellante] ter uitvoering van het vonnis aan hun betaalde bedrag ad € 27.994,45. [appellante] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering met betrekking tot de kosten van onderhoud, stalling, verzorging en training over de periode vanaf 17 juli 2018 omdat op grond van het bepaalde in artikel 353 lid 1 Rv een eis in reconventie niet voor het eerst in hoger beroep kan worden ingesteld. [geïntimeerden] zullen als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en, opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerden] af;
veroordeelt [geïntimeerden] tot terugbetaling aan [appellante] van een bedrag groot
€ 27.994,45;
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar vordering tot betaling van kosten van onderhoud, stalling, verzorging en training over de periode vanaf 17 juli 2018;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] begroot op € 2.400,- voor salaris en in principaal en incidenteel hoger beroep tot op heden op € 824,01 aan verschotten en € 5.784,- voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. Verbeek, A.M.A. Verscheure en J.C.W. Rang en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 april 2020.