5.6.Het hof zal hieronder aan de hand van het overzicht in productie 27 bij verweerschrift in appel tevens incidenteel appel de door de vrouw opgevoerde geïnvesteerde bedragen, voor zover deze door de man worden betwist, bespreken:
Ad 1. € 15.000,- waarborgsom
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw in 2013 een bedrag van € 15.000,- als waarborgsom heeft gestort op de rekening van de notaris. Ook staat inmiddels vast dat een bedrag van € 6.175,87 is terug gestort op de gemeenschappelijke bankrekening van partijen bij de ABN AMRO Bank met nummer [rekeningnummer 1] (hierna: [de bankrekening] ). Partijen verschillen van mening over de besteding van laatstgenoemd bedrag. De man heeft in eerste aanleg aangevoerd dat dit bedrag is gebruikt door partijen ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding en niet door de vrouw uit eigen middelen aan de aankoop van de echtelijke woning is besteed. De vrouw heeft in eerste aanleg gesteld dat dit bedrag is gebruikt voor de kosten van de gemeenschappelijke huishouding (lening in verband met niet ontvangen van een belastingteruggave), alsmede de aanschaf van klein materiaal met betrekking tot de verbouwing van de woning in de periode april 2013 tot en met december 2013. Zoals hiervoor onder 5.2 uiteen gezet, heeft de rechtbank overwogen niet te kunnen vaststellen dat dit bedrag is besteed aan verbouwing van de echtelijke woning. De vrouw stelt thans in hoger beroep wederom (uitsluitend) dat dit bedrag is opgesoupeerd aan de verbouwing van de woning. Zij heeft deze stelling echter ook nu niet nader uitgewerkt of onderbouwd. Het hof is dan ook van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat het teruggestorte deel aan de verbouwing van de woning is besteed en zal dan ook - evenals de rechtbank - slechts rekening gehouden met een door de vrouw betaald bedrag met betrekking tot de waarborgsom van € 8.824,13, bestaande uit (blijkens meergenoemde productie 27) betalingen ad € 2.345,- aan ZWF, € 450,- aan Groot en Nieuweboer en € 6.029,13 aan Overige notariële kosten.
Ad 2. € 760,- kookplaat ‘t Schouw
De vrouw voert een bedrag van € 760,- op ter zake van de aanschaf van een nieuwe kookplaat. De man betwist dat hier sprake is van een investering. Volgens hem gaat het om kosten die van doen hebben met aard en ouderdom van de woning. Het betreft onderhoudskosten en zijn daarmee kosten van de huishouding, die niet voor vergoeding in aanmerking komen, aldus de man. Het hof stelt vast dat onderhoudskosten niet specifiek worden genoemd in artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden, dat betrekking heeft op de kosten van de huishouding. Dit artikel bevat echter blijkens de tekst daarvan geen uitputtende opsomming van wat wel en niet onder de kosten van de huishouding valt. Tot de kosten van de huishouding kunnen worden gerekend hetgeen wordt verbruikt of verteerd en ten behoeve van het draaiende houden van de huishouding wordt uitgegeven (vgl. Kamerstukken II 2001-2002, 27 554, nr. 5, p. 5). In de literatuur wordt aangenomen dat het gaat om aan het samenlevingsverband dienstbare consumptieve uitgaven ter bevrediging van materiële en geestelijke behoeften van de echtgenoten en de kinderen. Het hof is van oordeel dat voor kosten als de onderhavige geldt dat geen sprake is van investeringen die voor vergoeding in aanmerking komen, maar dat deze kosten onder de huishoudelijke kosten vallen, omdat deze kosten in het algemeen bijdragen het draaiende houden van de huishouding. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de man had het op de weg van de vrouw gelegen haar standpunt dat het hier om een investering gaat, nader te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. Dat ten aanzien van de kookplaat sprake is van een investering die voor vergoeding in aanmerking komt is derhalve onvoldoende komen vast te staan.
Ad 3. € 99,66 drinkbak Agradi en € 495,- benodigdheden stallen Jumbowood
De man betwist daarnaast ook de aard van deze door de vrouw als investeringen bestempelde uitgaven. De uitgaven betreffen beide kosten van het paard van de vrouw en behoren volgens de man eveneens tot de huishoudelijke kosten. Ook ten aanzien van deze uitgaven is het hof van oordeel dat de vrouw, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man, te weinig heeft aangevoerd om te kunnen concluderen dat hier sprake is van een investering in de woning, mede in aanmerking genomen het bepaalde in artikel 7 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden en het hetgeen hiervoor is overwogen. De omschrijving op de door de vrouw als productie 8b en 8c bij verweerschrift in appel tevens incidenteel appel overgelegde facturen biedt evenmin voldoende steun voor die stelling.
Ad 4. € 500,- betonplaten E. van Dijk Machineverhuur
Ter zitting in hoger beroep heeft de man niet langer betwist dat deze kostenpost als investering dient te worden aangemerkt. Het hof zal dan ook rekening houden met dit bedrag.
Ad 5. € 3.393,48 betaling CV ECT
De man stelt dat met de kosten van de cv-ketel geen rekening dient te worden gehouden, nu de vervanging voortvloeit uit de aard en ouderdom van de woning. Uit de mededelingen van partijen ter zitting leidt het hof af dat de cv-ketel sowieso aan vervanging toe was, zodat de kosten, uitgaande van hetgeen onder ad 2 is overwogen, als kosten van de huishouding dienen te worden aangemerkt en niet als investering van de zijde van de vrouw.
Ad 6. € 6.346,30 aanleg tuin, stal en CV Wagemakers Grondverzet en ECT
Uit de door de vrouw als productie 11 bij verweerschrift in appel tevens incidenteel appel overgelegde facturen valt af te leiden dat de gestelde investering bestaat uit een bedrag van € 937,06 ter zake van de vervanging van de cv-ketel (ECT) en een bedrag van € 5.409,24 ter zake van “man uren” en “materialen tbv grondwerk zand, doek, pvc”. Het eerste bedrag rekent het hof niet mee als investering om dezelfde reden als hiervoor onder “Ad 5.” besproken. Wat betreft het laatste bedrag stelt de man zich op het standpunt dat met de kosten van tuinaanleg geen rekening dient te worden gehouden, nu sprake is van onderhoudskosten die voor gezamenlijke rekening zijn. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat de factuur op de aanleg van de tuin en stal ziet, maar zij heeft de werkzaamheden aan de tuin niet nader toegelicht. Gelet hierop en nu volgens de man sprake is van kosten die voortvloeien uit de aard en de ouderdom van de tuin, kan het hof niet vaststellen dat sprake is van kosten die het reguliere onderhoud, welk onderhoud gerekend moet worden tot de kosten van de huishouding, overstijgen, zodat in zoverre geen sprake is van een investering die voor vergoeding in aanmerking komt. De man voert verder aan dat, nu geen onderscheid kan worden gemaakt op basis van de nota welke uren zijn besteed aan de tuinaanleg en welke uren aan de stal, het redelijk is dat de helft van de nota, oftewel een bedrag van € 2.704,62, als investering wordt aangemerkt. De vrouw heeft dit standpunt van de man niet (voldoende) betwist, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Ad 7. € 160,-
Een toelichting op dit door de man betwiste bedrag ontbreekt, zodat het hof niet kan vaststellen of het hier gaat om een investering in de woning. Dit bedrag komt derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.
Ad 8. € 10.350,- aanschaf nieuwe keuken Keukenconcurrent
Tussen partijen is niet in geschil dat de aanschaf van de nieuwe keuken als een investering moet worden aangemerkt. Volgens de man dient echter slechts rekening te worden gehouden met 16/19e van de gedane investering, nu de keuken ten tijde van de taxatie door de makelaar in februari 2018 ruim 3 jaar oud was, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 8.715,79. Het hof gaat voorbij aan deze stelling. Artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden bepaalt dat echtgenoten verplicht zijn elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, naar de waarde op de dag van de onttrekking. Het volledige door de vrouw opgevoerde bedrag komt derhalve voor vergoeding in aanmerking.
Ad 9. € 500,-
Dit betreft een bedrag dat van de privérekening van de vrouw is overgeschreven naar [de bankrekening] met als omschrijving “storting privé diverse verbouwing”. De man is van mening dat met dit bedrag geen rekening dient te worden gehouden, nu niet duidelijk is of de gelden inderdaad zijn gebruikt voor een – blijvende – investering of aan onderhoudskosten. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw tegenover deze betwisting door de man onvoldoende aangevoerd ter onderbouwing van de door haar gestelde investering. Elke concrete onderbouwing waaraan het bedrag zou zijn besteed, ontbreekt immers. Het hof zal dit bedrag dan ook buiten beschouwing laten.
Ad 10. € 1.604,75 asbestsanering Vriend Asbestsanering
De vrouw heeft op 20 juli 2015 een bedrag van € 1.604,75 overgeboekt op [de bankrekening] . Dit bedrag is dezelfde dag overgeboekt naar Vriend Asbestsanering. De man betwist niet dat deze kosten gemaakt zijn, doch volgens hem valt het saneren van asbest onder onderhoudskosten en daarmee onder de kosten van de huishouding. De vrouw betwist dat deze kosten onder het reguliere onderhoud vallen. Asbestsanering kan volgens de vrouw niet achterwege blijven zodra dit wordt geconstateerd. Indien partijen dit niet hadden gedaan, was de taxatie van de woning ook lager uitgevallen. De man heeft niet (meer) weersproken dat de uitgevoerde asbestverwijdering van invloed zou zijn geweest op de taxatie van de woning. Het hof is dan ook van oordeel dat hij aldus onvoldoende heeft betwist dat deze kosten dienen te worden aangemerkt als investering in de echtelijke woning van de zijde van de vrouw. De kosten voor asbestsanering komen derhalve voor vergoeding in aanmerking.
Ad 11. € 100,- isolatie bijkeuken
De vrouw heeft in oktober 2015 vanuit privé € 100,- op [de bankrekening] gestort met omschrijving “isolatie bijkeuken”. Volgens de vrouw valt het aanbrengen van isolatiemateriaal niet onder reguliere onderhoudskosten, volgens de man wel. Het hof is van oordeel dat deze kosten niet als investering kunnen worden aangemerkt, nu niet gesteld of gebleken is wat precies geïsoleerd is en wat de daarvoor verrichte werkzaamheden inhielden.
Ad 12. € 2.650,- bijkeuken Grooteman en Van Dijk
De man betwist niet dat de vrouw dit bedrag naar [de bankrekening] heeft overgemaakt, doch wel dat het volledige bedrag is overgemaakt aan Grooteman en Van Dijk. In dit verband wijst de man op de als productie 23 bij verweerschrift in appel tevens incidenteel appel overgelegde factuur van Grooteman en Van Dijk ten bedrage van € 2.280,-. Volgens de man dient slechts met dit bedrag rekening te worden gehouden bij de door de vrouw gedane investeringen, nu de vrouw het verschil van € 370,- niet onderbouwd heeft. Het hof volgt de man in dit standpunt en zal ter zake van de door de vrouw opgevoerde investering uitgaan van het factuurbedrag ad € 2.280,-.
Ad 13. € 700,99, € 873,97 en € 710,05 diverse investeringen 2016, 2017 respectievelijk 2018
De vrouw stelt dat zij, nadat partijen uiteen gegaan waren, nog meer geïnvesteerd heeft in de woning en dat zij dit voor eigen rekening heeft voldaan. Als productie 24, 25 en 26 bij verweerschrift in appel tevens incidenteel appel heeft zij bonnen bijgevoegd. De man stelt zich op het standpunt dat voormelde kosten geen investeringen betreffen, maar kosten die verband houden met het gebruikelijke onderhoud van een woning. Het hof kan op basis van de diverse bonnen niet vaststellen dat sprake is van investeringen. Het had op de weg van de vrouw gelegen haar standpunt in dit kader nader te onderbouwen. Nu zij dit heeft nagelaten, zal het hof deze kosten niet als investering aanmerken.
Samenvattend en rekening houdend met de niet door de man betwiste investeringen, komt het hof tot een aantoonbare investering in de woning door de vrouw van € 73.053,51, bestaande uit € 8.824,13 + € 500,- + € 7.020,- + € 2.704,62 + € 2.003,75 + € 11.050,80 + € 1.604,75 + € 200,- + € 12.432,16 + € 28,40 + € 1.088,62 + € 6.375,62 + € 10.350,- + € 5.125,- + € 1.465,66 en € 2.280,-.