In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1978, werd beschuldigd van het rijden met een motorrijtuig (bedrijfsauto) met een aanhangwagen, zonder het vereiste rijbewijs van de categorie BE. De feiten vonden plaats op 2 februari 2017 op de Rijksweg A10 in Amsterdam. De verdachte had gereden met een trekkend motorrijtuig en een aanhangwagen waarvan de toegestane maximum massa van het samenstel meer dan 3500 kg bedroeg, terwijl hij niet beschikte over het benodigde rijbewijs. De kantonrechter had de verdachte vrijgesproken, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep.
Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastelegging. De verdachte had aangevoerd dat hij met een rijbewijs van categorie B het voertuig mocht besturen, omdat de bedrijfsauto en aanhangwagen als één geheel werden beschouwd. Het hof verwierp dit standpunt en stelde vast dat de regelgeving omtrent rijbewijzen niet in zijn voordeel was. De verdachte had niet voldaan aan de eisen die gesteld werden aan het besturen van een motorrijtuig met een aanhangwagen van deze massa.
Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de beperkte draagkracht van de verdachte en het feit dat hij inmiddels het BE-rijbewijs had behaald. Het hof legde een voorwaardelijke geldboete op van € 150,00 met een proeftijd van één jaar, in plaats van de door de advocaat-generaal gevorderde hogere boete. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en verklaarde de verdachte strafbaar voor de overtreding van artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994.