ECLI:NL:GHAMS:2020:1660

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
23-001904-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over rijbewijsvereisten bij het besturen van een motorrijtuig met aanhangwagen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1978, werd beschuldigd van het rijden met een motorrijtuig (bedrijfsauto) met een aanhangwagen, zonder het vereiste rijbewijs van de categorie BE. De feiten vonden plaats op 2 februari 2017 op de Rijksweg A10 in Amsterdam. De verdachte had gereden met een trekkend motorrijtuig en een aanhangwagen waarvan de toegestane maximum massa van het samenstel meer dan 3500 kg bedroeg, terwijl hij niet beschikte over het benodigde rijbewijs. De kantonrechter had de verdachte vrijgesproken, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep.

Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastelegging. De verdachte had aangevoerd dat hij met een rijbewijs van categorie B het voertuig mocht besturen, omdat de bedrijfsauto en aanhangwagen als één geheel werden beschouwd. Het hof verwierp dit standpunt en stelde vast dat de regelgeving omtrent rijbewijzen niet in zijn voordeel was. De verdachte had niet voldaan aan de eisen die gesteld werden aan het besturen van een motorrijtuig met een aanhangwagen van deze massa.

Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de beperkte draagkracht van de verdachte en het feit dat hij inmiddels het BE-rijbewijs had behaald. Het hof legde een voorwaardelijke geldboete op van € 150,00 met een proeftijd van één jaar, in plaats van de door de advocaat-generaal gevorderde hogere boete. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en verklaarde de verdachte strafbaar voor de overtreding van artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001904-18
datum uitspraak: 18 juni 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 96-120483-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juni 2020.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 2 februari 2017 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto) heeft gereden op de weg, de Rijksweg A10, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 116, lid 1, van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen waartoe dat motorrijtuig behoorde, immers heeft verdachte toen daar dat motorrijtuig, dat behoorde tot de rijbewijscategorie(ën) B, C of D en voor het besturen waarvan verdachte in het bezit was van een rijbewijs, bestuurd, terwijl door dat motorrijtuig een andere aanhangwagen werd voortbewogen dan op grond van dat rijbewijs was toegestaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij moet worden vrijgesproken. De bedrijfsauto en de aanhangwagen vormden één geheel en mocht hij daarom besturen met een rijbewijs van de categorie B.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte verwijst kennelijk naar de regelgeving met betrekking tot de voertuigdefinitie, die van belang is voor de voertuigkeuring door de Dienst Wegverkeer (RDW).
De relevante regelgeving met betrekking tot de vereiste rijbewijzen is anders en wel als volgt.
Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder e, van het Reglement rijbewijzen luidde ten tijde van de ten laste gelegde gedraging (en ook nu nog):
Rijbewijzen worden afgegeven voor het besturen van de volgende categorieën van motorrijtuigen:
motorrijtuigen op vier of meer wielen, niet zijnde een bromfiets, waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg en die zijn ontworpen en gebouwd voor het vervoer van ten hoogste acht personen, de bestuurder niet meegerekend, alsmede daardoor voortbewogen aanhangwagens of opleggers waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 750 kg, dan wel meer bedraagt dan 750 kg, mits in dat geval de toegestane maximum massa van het samenstel van trekkend motorrijtuig en aanhangwagen of oplegger niet meer bedraagt dan 3500 kg, een en ander afhankelijk van de gegevens op het kentekenbewijs van het trekkend motorrijtuig (rijbewijs B).
Artikel 1 onder a van het Reglement rijbewijzen definieert ‘toegestane maximum massa’ als ledige massa, vermeerderd met het maximum toegestane gewicht aan lading.
De verdachte heeft gereden in een bedrijfsauto, bestaande uit een trekkend motorrijtuig met kenteken [kenteken 1] en een aanhangwagen met kenteken [kenteken 2]. De toegestane maximum massa van het trekkende motorrijtuig bedroeg 3500 kg.
De toegestane maximum massa van de aanhangwagen bedroeg 2250 kg. De massa ledig voertuig van de trekker was 1800 kg. De vermelde massa’s waren vermeld in het kentekenbewijs en/of het kentekenregister.
Nu de toegestane maximum massa van de aanhangwagen meer dan 750 kg bedroeg, kon ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder e, van het Reglement rijbewijzen enkel worden volstaan met een rijbewijs B indien de toegestane maximum massa van het samenstel van trekkend motorrijtuig en aanhangwagen niet meer dan 3500 kg zou bedragen. Aan die eis is blijkens de hiervoor vermelde massa’s niet voldaan.
De verdachte heeft aldus gereden in een motorrijtuig met aanhangwagen waarvan de toegestane maximum massa van het samenstel meer dan 3500 kg bedroeg, terwijl hij op dat moment niet over het daarvoor benodigde rijbewijs (van de categorie BE) beschikte. Hij heeft zich op die wijze schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde strafbare feit.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 februari 2017 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig, bedrijfsauto, heeft gereden op de weg, de Rijksweg A10, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 116, lid 1, van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen waartoe dat motorrijtuig behoorde, immers heeft verdachte toen en daar dat motorrijtuig, dat behoorde tot de rijbewijscategorie B en voor het besturen waarvan verdachte in het bezit was van een rijbewijs, bestuurd, terwijl door dat motorrijtuig een andere aanhangwagen werd voortbewogen dan op grond van dat rijbewijs was toegestaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete van € 250,00 met een proeftijd van twee jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in een bedrijfsauto gereden, terwijl hij niet beschikte over een rijbewijs van de daarvoor benodigde categorie. De regels omtrent rijbewijzen zijn bedoeld om de verkeersveiligheid te bewaken. Door desondanks zonder het benodigde rijbewijs dat voertuig te besturen, heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
De door de advocaat-generaal gevorderde straf is in beginsel passend.
Het hof houdt er in strafmatigende zin rekening mee dat aannemelijk is geworden dat de werkgever de verdachte onjuist had voorgelicht over het benodigde rijbewijs en dat de verdachte een beperkte draagkracht heeft. Het hof ziet daarin aanleiding een lagere boete op te leggen dan de advocaat-generaal heeft gevorderd.
Daarnaast heeft de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 mei 2020 zich niet opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten in de drie jaar die sinds het strafbare feit zijn verstreken. Inmiddels heeft de verdachte bovendien het BE-rijbewijs behaald. Het hof legt daarom een kortere proeftijd op dan gevorderd door de advocaat-generaal.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke geldboete van € 150,00 met een proeftijd van een jaar passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van
mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 juni 2020.
=========================================================================
[…]