ECLI:NL:GHAMS:2020:1869

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
23-004318-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak na terugwijzing Hoge Raad in zaak van mishandeling met geslaagd beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2020 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De zaak betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de verdachte was veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank had de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf opgelegd. In hoger beroep heeft het gerechtshof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren. Deze uitspraak werd echter door de Hoge Raad vernietigd, waarna de zaak opnieuw door het hof werd behandeld.

Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de verdachte zich had verdedigd tegen een aanval van de aangever, die hem en zijn vriend had aangevallen. De verdachte heeft verklaard dat hij de aangever had geslagen in zelfverdediging. Het hof oordeelde dat de feitelijke toedracht van het incident onduidelijk was en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de ten laste gelegde mishandeling. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte het voordeel van de twijfel moet krijgen en dat zijn beroep op noodweer slaagde.

Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden aan het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt. De kosten werden door beide partijen gedragen. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004318-19
datum uitspraak: 10 juni 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 19 november 2019 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-659148-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Procesgang

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte terzake van de eendaadse samenloop van een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met aftrek met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 23 maart 2018 het vonnis vernietigd en, opnieuw recht doende, de verdachte terzake van de eendaadse samenloop van een poging tot zware mishandeling en mishandeling veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Tegen voormeld arrest is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 19 november 2019 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen (ECLI:NL:HR:2019:1804).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 mei 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht, alsook van het standpunt van de gemachtigde van de benadeelde partij [benadeelde].
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 december 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: een breuk van aangezichtsbot en/of beschadiging van hoornvlies (linker)oog), heeft toegebracht, door deze [benadeelde] opzettelijk (met kracht) een of meermalen (met gebalde vuisten) in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen;
en/of
hij op of omstreeks 8 december 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) een of meermalen (met gebalde vuisten) in het gezicht, althans tegen het hoofd, van die [benadeelde] heeft geslagen en/of gestompt en/of die (liggende) [benadeelde] over de (met glasscherven bezaaide) Herengracht heeft gesleept en/of getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 8 december 2013 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Herengracht, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde], welk geweld bestond uit - het (met kracht) een of meermalen (met gebalde vuisten) slaan en/of stompen in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of tegen het lichaam van die [benadeelde] en/of - het slepen en/of trekken van die (liggende) [benadeelde] over de (met glasscherven bezaaide) Herengracht;
subsidiair
hij op of omstreeks 8 december 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde]) (met kracht) een of meermalen (met gebalde vuisten) in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of die (liggende) [benadeelde] over de (met glasscherven bezaaide) Herengracht heeft gesleept en/of getrokken, waardoor voornoemde [benadeelde] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw begrijpt het hof de tenlastelegging aldus dat de verdachte
primairwordt verweten zich (al dan niet in vereniging) aan één (of meer) van de drie cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten schuldig heeft gemaakt en
subsidiair– indien geen van deze drie als primair cumulatief/alternatief ten laste gelegde varianten tot een bewezenverklaring kunnen leiden – aan mishandeling (al dan niet in vereniging).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het primair (cumulatief/alternatief) ten laste gelegde

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair (cumulatief/alternatief) is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Nu de advocaat-generaal dit ook heeft gevorderd, terwijl dit eveneens is bepleit door de raadsvrouw, wordt dit oordeel niet nader gemotiveerd.

Vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde

De raadsvrouw heeft op de terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt en om die reden dient te worden vrijgesproken van de aan hem subsidiair tenlastegelegde mishandeling. De advocaat-generaal heeft op gelijke gronden gevorderd dat de verdachte van dat feit wordt vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
In de nachtelijke uren van 8 december 2013 heeft er op de Herengracht in Amsterdam naar aanleiding van ruzie over een parkeerplek een handgemeen plaatsgevonden tussen de aangever [benadeelde] enerzijds en de verdachte en zijn vriend [naam] anderzijds. Vaststaat dat de aangever die nacht een breuk van het aangezichtsbot en beschadiging van het hoornvlies van het linkeroog heeft opgelopen. In hoger beroep staat thans vooral de vraag centraal of de verdachte de aangever met de vuist (hard) op het linkeroog heeft geslagen en/of (aldus) het geconstateerde letsel heeft veroorzaakt.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat op die vraag op basis van het beschikbare bewijsmateriaal geen sluitend antwoord kan worden gegeven. De verdachte heeft weliswaar erkend dat hij de aangever twee keer met de vuist heeft geslagen, maar hij heeft daaraan toegevoegd niet te weten waar hij deze heeft geraakt. Verder heeft de aangever tegenover de politie verklaard dat hij denkt dat zijn oogletsel is veroorzaakt door een vuistslag op het oog die hij heeft gekregen van één van de betrokkenen, maar spreekt daarbij van iemand anders dan de eveneens door hem genoemde persoon in een rode of oranje jas, terwijl vast staat dat de verdachte die nacht een oranje jas droeg. Daarbij komt dat de aangever op de terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2018 heeft gezegd dat het letsel op zijn hoofd door een klap met een wodkafles is ontstaan.
Het hof constateert dat de feitelijke toedracht van het incident ook overigens onduidelijk is gebleven. In ieder geval is (ook) niet vast komen te staan dat de aangever, zoals ten laste is gelegd, door glasscherven heen over de Herengracht is gesleept of getrokken, laat staan dat de verdachte dit gedaan zou hebben.
Het hof is bij die stand van zaken van oordeel dat aan de verdachte het voordeel van de twijfel moet worden gegeven, in die zin dat zijn lezing niet voor onaannemelijk kan worden gehouden. Die lezing houdt in dat de verdachte, nadat de aangever [naam] bij de rastaharen had vastgegrepen, tussenbeide wilde komen en dat de aangever de verdachte toen plots een stomp tegen zijn lip gaf. Hierop heeft hij de aangever twee maal met de vuist hard richting het bovenlichaam geslagen. Uitgaande van die lezing heeft de verdachte door de aangever harde vuistslagen tegen diens lichaam te geven, zichzelf (en [naam])
verdedigd tegen de aanval van de aangever. Gezien de aard van de aanranding is het hof van oordeel dat de wijze van verdediging van de verdachte in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding jegens hem (en [naam]), terwijl niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zich aan de aanranding had kunnen en moeten onttrekken. Het beroep op noodweer slaagt derhalve.
Gelet daarop kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte met de subsidiair ten laste gelegde gedragingen wederrechtelijk en daarmee ‘mishandelend’ heeft gehandeld. De verdachte zal daarom ook van het subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 23.136,66. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.011,66.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. P.F.E. Geerlings en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 juni 2020.