ECLI:NL:GHAMS:2020:1874

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
23-000558-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in hoger beroep inzake verkoop van cocaïne met strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 12 februari 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1997, was veroordeeld voor het opzettelijk verkopen van cocaïne, wat een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en de samenleving met zich meebrengt. De politierechter had de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.

Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen, die dezelfde straf als door de politierechter had gevorderd. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de persoon van de verdachte, in zijn overwegingen betrokken. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan de verkoop van cocaïne, wat niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar ook bijdraagt aan criminaliteit en onrust in de samenleving.

Bij de aanhouding van de verdachte zijn er drugs aangetroffen, wat erop wijst dat deze bestemd waren voor de handel. Het hof heeft geconcludeerd dat de straffen zoals opgelegd door de politierechter gerechtvaardigd zijn en heeft het vonnis bevestigd, met inachtneming van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. De beslissing van het hof is genomen in een openbare terechtzitting, waarbij de meervoudige strafkamer aanwezig was.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000558-19
datum uitspraak: 10 juni 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer
13-074433-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep 27 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof onderstaande strafmotivering in de plaats stelt van die van de politierechter en rekening houdt met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), zodat het de toepasselijke wettelijke voorschriften daarmee aanvult.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep bij de beoordeling van de strafoplegging gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk verkopen van een bolletje cocaïne. De verspreiding van en handel in harddrugs en het gebruik daarvan betekenen een bedreiging voor de volksgezondheid. Bovendien brengen deze onrust voor de samenleving met zich mee en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit. Door de verkoop van cocaïne heeft de verdachte aan deze handel een bijdrage geleverd en zich niets aan genoemde onwenselijke gevolgen gelegen laten liggen. Daarbij komt het volgende.
Na zijn aanhouding is de verdachte op het cellencomplex Amsterdam Zuid-Oost onderworpen aan een fouillering. Bij die gelegenheid deelde de verdachte aan de verbalisanten mede: “Ik weet wel wat jullie zoeken, ik zal het voor jullie pakken”. Daarop graaide de verdachte met zijn linkerhand in zijn spijkerbroek ter hoogte van zijn kruis en haalde een hersluitbaar plasticzakje en een boterhamzakje met daarin nog meer cocaïne en heroïne uit zijn spijkerbroek tevoorschijn. Gelet op (i) de plek waar de verdachte deze drugs bewaarde, (ii) de hoeveelheid ervan, (iii) de wijze van verpakking (onder meer in de vorm van negentien plastic bolletjes cocaïne en zeven plastic bolletjes heroïne) en (iv) hetgeen de politie heeft waargenomen omtrent het gedrag van de verdachte in het tijdsbestek voorafgaand aan zijn aanhouding, waren deze drugs kennelijk bestemd voor de handel. Deze omstandigheid neemt het hof in het nadeel van de verdachte in aanmerking als een omstandigheid waaronder het bewezenverklaarde feit is begaan.
Alles afwegende, is het hof is van oordeel dat de straffen zoals die door de politierechter zijn opgelegd zonder meer gerechtvaardigd zijn. In hetgeen naar voren is gebracht tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep noch in de toepasselijkheid van artikel 63 Sr ziet het hof aanleiding om tot een andere strafoplegging te komen.
Het hof acht dan ook een voorwaardelijke gevangenisstaf en een taakstraf als opgelegd door de politierechter passend en geboden.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. J.J.I. de Jong en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 juni 2020.