ECLI:NL:GHAMS:2020:1905

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
23-002561-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belaging met betrekking tot persoonlijke levenssfeer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 28 juni 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1987, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor belaging. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 17 juni 2020 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman.

Het hof bevestigt het vonnis van de politierechter, behalve wat betreft de strafoplegging. De raadsman had betoogd dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster gering zou zijn. Het hof verwerpt dit verweer en stelt vast dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode veelvuldig contact heeft gehad met de aangeefster, waaronder dreigende berichten en aanhoudend aanbellen. Dit leidde tot een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer.

De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken. In hoger beroep heeft het hof de straf herzien en bepaald dat de verdachte een gevangenisstraf van 1 maand opgelegd krijgt, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, mits hij zich gedurende de proeftijd van 2 jaren aan bepaalde voorwaarden houdt. Het hof handhaaft ook de locatieverboden die eerder waren opgelegd. De beslissing is genomen op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, waarbij het hof ook rekening houdt met het feit dat de verdachte al geruime tijd geen contact meer zoekt met de aangeefster.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002561-19
datum uitspraak: 1 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-106979-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Voorts zal het hof het door de raadsman in hoger beroep gevoerde verweer bespreken.

Bespreking verweer raadsman

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – primair betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het bij belaging gaat om de mate en indringendheid van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Het sturen van ( whats-app) berichten zorgt voor een zeer geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster, nu de inbreuk gemakkelijk afgestopt kan worden door iemand met een druk op de knop te blokkeren. Bovendien was de inbreuk niet stelselmatig. Subsidiair kan er volgens de raadsman enkel een veroordeling volgen voor de periode van drie dagen waarbinnen de verdachte 73 berichten naar aangeefster heeft verstuurd. Vrijspraak moet dan volgen voor de overige ten laste gelegde periode.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de stukken van het geding stelt het hof vast dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode [naam 1] veelvuldig heeft gebeld, meerdere malen voicemailberichten heeft ingesproken en veelvuldig berichten heeft gestuurd met een dreigende inhoud. Daarnaast heeft de verdachte meerdere malen bij aangeefster [naam 1] en bij haar moeder en stiefvader, die in hetzelfde pand als aangeefster wonen, aangebeld en op de deur geslagen. Bovendien heeft de verdachte zich meerdere malen in de nabijheid van de woning van aangeefster opgehouden. Het hof is gelet hierop van oordeel dat de verdachte daarmee een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster [naam 1] heeft gemaakt.
Het hof is daarnaast van oordeel dat gelet op de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van genoemde contactmomenten sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [naam 1]. De omstandigheid dat de frequentie van de contacten gedurende bepaalde perioden laag was doet daar niet aan af.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte in eerste aanleg voor het bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht te volstaan met een voorwaardelijke straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging, dit betreft een ernstig feit. Met zijn handelen had de verdachte als doel aangeefster te dwingen hem zijn kinderen te laten zien. Dit heeft bij aangeefster voor veel angst gezorgd.
In het voordeel van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte al geruime tijd geen contact meer zoekt met aangeefster. Er zal daarom aan de verdachte dan ook geen contactverbod met aangeefster worden opgelegd. Gelet op deze positieve ontwikkeling is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met een volledig voorwaardelijke gevangenisstraf.
Wel acht het hof het noodzakelijk de door de politierechter opgelegde locatieverboden te handhaven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
- dat veroordeelde zich gedurende zes maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis niet zal bevinden aan het Frederiksplein te Amsterdam, daaronder inbegrepen de woningen op nummer [nummer] en [nummer 2] en de Asvoschool op nummer [nummer 3];
- dat veroordeelde zich gedurende zes maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis niet zal bevinden aan de Plantage Middenlaan te Amsterdam, daaronder inbegrepen de kinderopvang/BSO op nummer [nummer 4];
waarbij aan de politie opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van mr. F. van den Brink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 juli 2020.
[…]