ECLI:NL:GHAMS:2020:1927

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
23-001731-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanvulling bewijsoverweging en strafmotivering in hoger beroep tegen diefstallen op Schiphol

Op 8 juli 2020 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 1 mei 2018 was gewezen. De zaak betreft de verdachte, geboren te Liverpool, die werd beschuldigd van meerdere diefstallen op Schiphol, waaronder diefstal van tabak en sloffen sigaretten. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar met een aanvulling op de bewijsoverweging en een gewijzigde strafmotivering. Het hof constateert dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, maar verbindt hieraan geen rechtsgevolg.

Tijdens de zitting op 24 juni 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsvrouw gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 februari 2018 is aangehouden op Schiphol met sloffen sigaretten en dat hij eerder al was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De bewijsoverwegingen zijn aangevuld met camerabeelden die de verdachte in verband brengen met de diefstallen. Het hof oordeelt dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de diefstallen.

De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk. Het hof heeft deze straf in stand gehouden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft geen aanleiding gezien om de straf te wijzigen, ondanks de overschrijding van de redelijke termijn. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de rechtsorde en ter bescherming van het eigendomsrecht van anderen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001731-18
datum uitspraak: 8 juli 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 1 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer
15-031742-18 tegen
[Verdachte],
geboren te Liverpool (Groot-Brittannië) op [Geboortedatum 2],
adres: [Adres] Liverpool (Groot-Brittannië).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof de bewijsoverweging aanvult, onderstaande strafmotivering in de plaats stelt van die van de politierechter, rekening houdt met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), zodat het de toepasselijke wettelijke voorschriften daarmee aanvult en constateert dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, terwijl de vordering van de benadeelde partij niet meer aan de orde is, nu deze zich niet heeft gevoegd in hoger beroep.

Aanvullende bewijsoverweging

In de bewijsoverweging van de politierechter ten aanzien van de diefstallen ligt de verwerping van het verweer van de raadsvrouw besloten dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de diefstallen heeft gepleegd. Het hof overweegt in aanvulling daarop nog het volgende:
Uit de stukken in het dossier blijkt dat de politie en de aangever van de verschillende diefstallen bewegende (camera)beelden hebben bekeken, gefilmd vanuit verschillende cameraposities, waardoor het gehele fysiek en de manier van bewegen van de dader te zien is. Dat gegeven, in combinatie met de
stillsin het dossier – die van redelijke kwaliteit zijn – maakt dat niet gezegd kan worden dat aan de hand van de camerabeelden geen betrouwbare herkenning heeft kunnen plaatsvinden.
Daarbij komt dat de verdachte op 13 februari 2018 is aangehouden op de luchthaven Schiphol terwijl hij in zijn tas meerdere sloffen sigaretten en pakken shag had. De verdachte werd herkend op basis van het signalement van de dader van eerdere op Schiphol gepleegde winkeldiefstallen, waaronder een winkeldiefstal op 8 augustus 2017 ter zake waarvan de verdachte destijds ook was aangehouden en waarvoor hij een transactie heeft voldaan. De verdachte kon van de sloffen sigaretten en pakken shag geen aankoopbewijs overleggen en had daarnaast ook geen andere steekhoudende verklaring voor de aanwezigheid van deze sloffen sigaretten in zijn tas.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband bezien met de te bezigen bewijsmiddelen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de diefstallen heeft gepleegd.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft – in het kader van de strafmaat – aandacht gevraagd voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep bij de beoordeling van de in eerste aanleg opgelegde straf gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere winkeldiefstallen. Hij heeft er kennelijk een gewoonte van gemaakt veel sloffen sigaretten en pakken shag te stelen wanneer hij Schiphol aandeed. Aldus heeft de verdachte er blijk van gegeven zich niets gelegen te laten liggen aan het eigendomsrecht van anderen. Winkeldiefstal is een misdrijf dat niet alleen overlast oplevert voor (medewerkers van) het betrokken winkelbedrijf, maar ook bijdraagt aan het ontstaan van schade in het algemeen doordat winkelbedrijven het verlies van goederen als gevolg van diefstal zullen doorberekenen in de verkoopprijs, terwijl ook aanzienlijke kosten zijn gemoeid met het treffen van maatregelen ter voorkoming van winkeldiefstallen.
Daarnaast blijkt uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 juni 2020 dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van winkeldiefstallen en dat hij zich ook ná de onderhavige feiten opnieuw schuldig heeft gemaakt aan (winkel)diefstallen, waarvoor hij inmiddels – onherroepelijk – is veroordeeld. De eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden wederom in de fout te gaan. Het hof ziet dan ook geen ruimte voor een andere straf dan gevangenisstraf.
Tot slot stelt het hof vast dat in hoger beroep sprake is geweest van overschrijding van de redelijke termijn, nu het hoger beroep namens de verdachte op 11 mei 2018 is ingesteld, terwijl het hof eerst thans arrest wijst. Gelet op de beperkte overschrijding van de redelijke termijn – nog geen twee maanden – volstaat het hof met de constatering daarvan en zal het hieraan geen rechtsgevolg verbinden.
Het hof ziet in het voorgaande geen reden om de straf die in eerste aanleg aan de verdachte is opgelegd te wijzigen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. A.M. van Woensel en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 juli 2020.