ECLI:NL:GHAMS:2020:1928
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na intrekking van het hoger beroep
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 26 september 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in Marokko in 1976, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Tijdens de zitting op 24 juni 2020 heeft de advocaat-generaal verzocht om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte heeft op 24 juni 2020 een akte ingediend waarin hij aangeeft het hoger beroep niet te willen handhaven. Het hof heeft vastgesteld dat de intrekking van het hoger beroep niet meer mogelijk was, omdat het onderzoek ter terechtzitting al was aangevangen. Desondanks heeft het hof uit de akte afgeleid dat de verdachte zijn bezwaren tegen het vonnis niet langer wenst te handhaven. Het hof heeft geen rechtens te respecteren belang gevonden dat zou pleiten voor verder onderzoek van de zaak.
Op basis van deze overwegingen heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de betrokken rechters en griffier aanwezig tijdens de openbare terechtzitting.