In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 18 maart 2019, waarin hij was veroordeeld voor het voorhanden hebben van een busje pepperspray, wat in strijd is met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. De tenlastelegging betrof het voorhanden hebben van een voorwerp dat bestemd is voor het treffen van personen met giftige en/of verstikkende stoffen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, maar heeft de verdachte alsnog schuldig bevonden aan het tenlastegelegde feit. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 350,00, subsidiair zeven dagen hechtenis. Het hof overwoog dat het ongecontroleerde bezit van pepperspray een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt. De verdachte had geen gebruik gemaakt van zijn aanwezigheidsrecht tijdens de zitting en het hof zag geen aanleiding om van de eerder opgelegde straf af te wijken. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.