3.4.De eerste grief in principaal appel en de eisvermeerdering in het incidenteel appel lenen zich voor een gezamenlijke behandeling, omdat zij zich beide richten tegen het buiten beschouwing laten door de kantonrechter van de verrekenposten die samenhangen met de baten en (een deel van) de kosten uit de drankverkoop.
3.4.1.In de overeenkomst van 3 mei 2017 was overeengekomen dat de kosten en baten uit de drankverkoop volledig aan North Sea toekomen. Op 13 juli 2017 hebben partijen daarover een andere afspraak gemaakt. Tijdens de onderhandelingen tussen partijen over de eindafrekening hebben VOF c.s. zich op het standpunt gesteld dat voor de eindafrekening de op 13 juli 2017 afgesproken verdelingsmaatstaf niet maatgevend is, maar dat de verdelingsmaatstaf zoals opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst beslissend is. Dit heeft ertoe geleid dat de vorderingen in eerste aanleg van partijen over en weer gebaseerd waren op de verdelingsmaatstaf zoals is opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst en derhalve niet de drankomzet omvatten. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de e-mailwisseling van 13 juli 2017 niet anders uit te leggen is dan dat partijen daarin zijn overeengekomen om alle kosten en baten 50/50 te delen, zodat deze afspraak ten grondslag moet liggen aan de afrekening tussen partijen. De kantonrechter heeft zich er weliswaar rekenschap van gegeven dat de drankomzet daarom in de berekeningen meegenomen zou moeten worden, maar is bij de afrekening toch uitgegaan van de reeds opgestelde berekeningen zonder drankomzet omdat partijen beiden hun vorderingen en betwistingen daarop hadden gebaseerd. Beide partijen leggen zich in hoger beroep uitdrukkelijk neer bij het uitgangspunt dat ook de kosten en baten uit de drankverkoop 50/50 over partijen moeten worden gedeeld. Dit betekent dat beide partijen in hoger beroep de omvang van hun vorderingen daarop hebben aangepast en in zoverre de verdeling door de kantonrechter bestrijden, in respectievelijk principaal en incidenteel appel. Partijen verschillen echter van mening over de mate van aanpassing die geëigend is.
3.4.2.Een eerste belangrijk geschilpunt daarbij betreft het antwoord op de vraag of de opbrengst van drankverkoop tijdens de twee festivals die plaatsvonden in de periode dat partijen samenwerkten, namelijk op 1 en 13 juli 2017, in de eindafrekening dient te worden betrokken. In de overeenkomst van 3 mei 2017 is uitdrukkelijk overeengekomen dat deze opbrengsten uitsluitend aan North Sea toekomen, maar VOF c.s. stellen zich thans, in navolging van de kantonrechter, op het standpunt dat partijen op 13 juli 2017 zijn overeengekomen om alle kosten en baten 50/50 te delen. Volgens hen vallen hieronder dan ook de opbrengsten uit de drankverkoop tijdens de twee festivals. North Sea legt hetgeen op 13 juli 2017 is overeengekomen anders uit en stelt zich op het standpunt dat de festivals erbuiten vallen.
3.4.3.Dienaangaande stelt het hof voorop dat de vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding van partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van die overeenkomst. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij het mede van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (de zogenoemde Haviltex-maatstaf).
3.4.4.VOF c.s. halen het oordeel van de kantonrechter aan dat de e-mailwisseling van 13 juli 2017 niet anders uit te leggen is dan dat partijen daarin zijn overeengekomen om alle kosten en baten 50/50 te delen en stellen dat niet valt in te zien waarom de uitwerking van de afspraak dat alles 50/50 wordt verdeeld voor de festivals anders moet worden uitgelegd dan voor de bar. Ook voor de drankomzet uit de festivals geldt derhalve volgens hen een 50/50 verdeling. Daaraan voegen zij toe dat dit voor de hand ligt, omdat de drank onder andere werd geschonken in de Beach-bar die voor de helft door VOF c.s. is betaald, terwijl er op de festivals ook personeel van [naam VOF] rondliep.
North Sea stelt daartegenover dat in de e-mail van 13 juli 2017 nadrukkelijk wordt gesproken van “alle kosten/baten vanuit Kanaal Noord.” De twee festivals werden niet vanuit Kanaal Noord georganiseerd maar betroffen een activiteit van North Sea.
Tijdens festivals werd de entree tot Kanaal Noord (een publiek toegankelijk strand met bijbehorende faciliteiten waaronder een pop-up restaurant) gesloten en konden uitsluitend bezoekers van de festivals op vertoon van een ticket het evenemententerrein betreden dat veel meer omvat dan het terrein waarop Kanaal Noord haar activiteiten heeft en waarbij het pop-up restaurant op laatstgenoemd terrein werd omgebouwd tot voedseluitgiftebalie zodat de bezoekers een door [naam VOF] verzorgd hapje konden eten. De kantonrechter heeft zich geen oordeel omtrent de festivals kunnen vormen omdat er in eerste aanleg niet over is gedebatteerd. De afwijkende afspraken in de samenwerkingsovereenkomst met betrekking tot de festivals maken volgens North Sea dat VOF c.s. geen recht hebben op de baropbrengst tijdens de festivals. Dat er personeel van [naam VOF] rondliep op de festivals maakt de afspraken niet anders, aangezien dat personeel werd ingehuurd en daarvoor ook werd betaald conform afspraak, aldus North Sea.
3.4.5.Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter geen oordeel gegeven over de kosten en baten uit de drankverkoop tijdens de festivals, maar wat daarvan ook zij, het hof dient gezien de inzet van dit hoger beroep een eigen oordeel te geven over de vraag hoe hetgeen op 13 juli 3017 tussen partijen is overeengekomen moet worden uitgelegd. Daartoe overweegt het hof als volgt.
3.4.6.Uit het feit dat North Sea aanvankelijk aan VOF c.s. een berekening presenteerde waarin de baten en kosten van de drankverkoop conform de afspraak van 13 juli 2017 50/50 werden verdeeld zonder dat daarbij de opbrengst van de drankverkoop uit de festivals werd betrokken, volgt dat North Sea de afspraak van 13 juli 2017 van meet af aan heeft uitgelegd zoals zij thans doet. VOF c.s. hebben toen om een afrekening gevraagd conform de verdelingsmaatstaf van de overeenkomst van 3 mei 2017, derhalve zonder verdeling van de kosten en baten uit de drankverkoop, omdat zij zich voor de afrekening niet gebonden achtten aan hetgeen op 13 juli 2017 afgesproken was. Zij hebben daarbij niet kenbaar gemaakt dat North Sea volgens hen de festivals ten onrechte buiten beschouwing liet en zij hebben zich destijds derhalve niet op het standpunt gesteld dat de zin die North Sea aan de e-mailwisseling van 13 juli 2017 toekende en die hier ter discussie staat, daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet mocht worden toegekend. Dat VOF c.s. een verdeling van de drankopbrengsten uit de festivals verlangen is voor het eerst in hoger beroep naar voren gebracht. Ook in dit hoger beroep hebben VOF c.s. onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, de conclusie kunnen dragen dat North Sea de uitleg die zij aan de e-mailwisseling van 13 juli 2017 heeft gegeven, redelijkerwijs niet had mogen geven, terwijl zij evenmin aannemelijk hebben gemaakt dat zij op basis van hetgeen tussen partijen is overeengekomen mochten verwachten mee te delen in de drankopbrengst van de festivals. In de overeenkomst van 3 mei 2017 zijn immers afzonderlijke bepalingen gewijd aan de verdeling van de opbrengsten die tijdens de festivals en de bedrijfsevenementen zouden worden gegenereerd. Dit ondersteunt de lezing van North Sea dat festivals buiten de reguliere samenwerking van partijen vallen waarover bijzondere afspraken moeten worden gemaakt. Onbetwist is dat na 3 mei 2017 geen afzonderlijke nadere afspraken tussen partijen zijn gemaakt over de afrekening naar aanleiding van de festivals. Daarbij slaat het hof acht op de omstandigheden dat op het moment van de nadere afspraak van 13 juli 2017 het eerste festival reeds had plaatsgevonden, dat het tweede festival op diezelfde dag plaatsvond en dat tijdens festivals een relatief grote drankomzet wordt gegenereerd, terwijl partijen in hun correspondentie geen melding maken van de drankopbrengst uit die festivals. Bovendien sluit de uitleg die North Sea voorstaat, in vergelijking met de uitleg van VOF c.s., naar het oordeel van het hof beter aan bij de bewoordingen van de nadere afspraak van 13 juli 2017 en de overeenkomst van 3 mei 2017. Op 13 juli 2017 wordt gesproken over “alle baten en kosten vanuit kanaal noord”. Voor het antwoord op de vraag waarop partijen doelen als zij spreken over Kanaal Noord dient aansluiting te worden gezocht bij de overeenkomst van 3 mei 2017 die, zoals tussen partijen vaststaat, met de e-mailwisseling van 13 juli 2017 is aangepast. In de overeenkomst van 3 mei 2017 wordt North Sea gepresenteerd als exploitant van stadsstrand Kanaal Noord met recreatievoorzieningen, Beach-bar en een Beach-club en uit lid 6 van artikel 1 van deze overeenkomst volgt dat op dit terrein een pop-up restaurant wordt ingericht. Daarnaast voorziet de overeenkomst in de leden 13, 14 en 16 van artikel 1 in regelingen voor festivals en bedrijfsevenementen die op het Kanaal Noord terrein worden gehouden. De festivals worden door North Sea georganiseerd en het gaat daarbij om een groter evenemententerrein met meer voorzieningen die ook buiten het Kanaal Noord-terrein vallen. Mede gelet op deze context oordeelt het hof dat in de overeenkomst van 3 mei 2017 de bepalingen in het eerste deel van artikel 1 en in het bijzonder lid 1 daarvan zijn gewijd aan de baten en kosten vanuit Kanaal Noord en dat op 13 juli 2017 van de regeling zoals neergelegd in lid 1 gedeeltelijk wordt afgeweken, in die zin dat niet alleen de kosten en baten uit de foodverkoop vanuit Kanaal Noord maar ook de kosten en baten uit de drankverkoop vanuit Kanaal Noord 50/50 tussen partijen worden verdeeld. Dat partijen daarbij beoogden ook af te wijken van lid 13 kan, gelet op het voorgaande, niet worden aangenomen.
3.4.7.Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hof de uitleg van VOF c.s. niet onderschrijft. Dit betekent dat de drankomzet uit de festivals niet in de afrekening moet worden betrokken en dat de primaire vordering van VOF c.s. dient te worden afgewezen.
3.4.8.Een tweede geschilpunt over de omvang van de drankomzet die in de berekening moet worden betrokken hangt samen met het feit dat VOF c.s. niet over alle relevante administratieve bescheiden beschikken en daarom de omzet over de beginweken van de samenwerking waarover ze de gegevens wel hebben, naar een omzet over een periode van 12 weken extrapoleren. North Sea berekent de – volgens haar daadwerkelijk gemaakte – drankomzet aan de hand van de bescheiden die haar wel ter beschikking staan en die zij bij memorie van antwoord heeft overgelegd. Het verschil is een bedrag van ruim € 3.000,- en wordt volgens North Sea verklaard door het feit dat de omzet in de laatste weken geringer was in verband met een drukbezocht openingsfeest en het relatief slechte weer in de laatste weken. Daar waar North Sea stelt en met bescheiden onderbouwt dat de daadwerkelijke drankomzet in de relevante periode € 21.031,- bedraagt, stellen VOF c.s. in reactie daarop (memorie van antwoord in incidenteel appel onder 8) dat deze drankomzet minimaal € 24.291,- moet zijn geweest. VOF c.s. stellen dat, zelfs als de stukken die North Sea in hoger beroep hebben overgelegd kloppen, hetgeen zij naar eigen zeggen niet meer kunnen verifiëren, North Sea door haar manier van handelen omzet heeft laten lopen, met als gevolg dat gerekend zou moeten worden met het door hen genoemde hogere bedrag.
3.4.9.Het hof volgt VOF c.s. hierin niet. Dit hoger beroep is door partijen beperkt tot de eindafrekening van partijen en ziet niet (voldoende duidelijk) op vorderingen tot schadevergoeding in verband met over en weer gesuggereerde tekortkomingen of wanprestatie. De relevante baten en kosten die daadwerkelijk genoten en gemaakt zijn (waar nodig: schattingen daarvan), zijn voor de eindafrekening beslissend, niet de omzet die gegenereerd had kunnen of moeten worden. Feiten of omstandigheden die, indien bewezen, de conclusie kunnen dragen dat VOF c.s. aanspraak mogen maken op verdeling van een hogere omzet dan daadwerkelijk gegenereerd, zijn gesteld noch gebleken. VOF c.s. hebben onvoldoende gemotiveerd betwist dat de daadwerkelijke drankomzet in de relevante periode € 21.031,- bedraagt.
3.4.10.Een derde geschilpunt over de omvang van de drankomzet ziet op de inkomsten uit het openingsfeest op zondag 2 juli 2017. VOF c.s. nemen schattenderwijs aan dat de drankomzet van dit feest € 5.000,- bedraagt. Zowel in de door VOF c.s. overgelegde productie 1 bij memorie van grieven als in de door North Sea overgelegde productie A bij memorie van antwoord in principaal appel, die zij als basis voor hun vorderingen inzake de eindafrekening hanteren, wordt gerekend met een drankomzet van € 5.136,86 in de desbetreffende week, terwijl de daarin vermelde bedragen over de andere weken aanzienlijk lager zijn. Hieruit blijkt de dubbeltelling van de zijde van VOF c.s., waarop North Sea heeft gewezen, en daaruit volgt dat dit geschilpunt moet worden beslecht door slechts eenmaal te rekenen met het bedrag van € 5.136,86. Het door VOF c.s. aangedragen bedrag van € 5.000,- zal het hof dan ook buiten beschouwing laten, aangezien dit op een onjuist uitgangspunt berust.
3.4.11.Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat grief 1 in principaal appel van VOF c.s. faalt. In incidenteel appel heeft North Sea een eindafrekening inclusief drank overgelegd waarin, anders dan in de in eerste aanleg overgelegde eindafrekening, de kosten en baten uit de drankverkoop zijn meegerekend, en heeft zij op basis daarvan haar eis vermeerderd met een bedrag van € 2.547,16. VOF c.s. hebben bezwaar gemaakt tegen de in deze afrekening opgenomen posten ter zake van personeelskosten, schoonmaakkosten en inkoopkosten. Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
3.4.12.Dat North Sea personeel heeft ingezet voor de barwerkzaamheden en in dat kader kosten voor de drankverkoop heeft gemaakt, hebben VOF c.s. niet betwist. Zij stellen slechts dat deze kosten niet in de eindafrekening mogen worden betrokken, omdat hun eigen personeel ook barwerkzaamheden zou hebben verricht. Nog daargelaten dat North Sea dit laatste bestrijden en VOF c.s. dit niet (met stukken of anderszins) onderbouwen, betekent dit niet dat de door North Sea opgevoerde kosten ten onrechte worden opgevoerd. Het betekent hoogstens dat ook de personeelskosten van de zijde van VOF c.s. toegevoegd zouden moeten worden, maar bij gebreke aan enige specificatie hiervan is daarvoor geen plaats, nog daargelaten dat uit de stellingen van VOF c.s. lijkt te volgen dat die kosten betrekking hebben op het personeel dat zij voor de
food-verkoop heeft ingezet en dat heeft meegeholpen met de drankverkoop, zodat deze personeelskosten reeds zijn meegenomen in de eindafrekening inclusief food en exclusief drank. De stelling van VOF c.s. dat factuur 2017-055 een dubbeltelling betreft, heeft North Sea weerlegd door haar niet-betwiste stelling dat de werkzaamheden waarop deze factuur betrekking heeft, andere werkzaamheden betreffen dan de werkzaamheden waarop de facturen 2017-0041, 2017-0042 en 2-17-0045 zien. De stelling van VOF c.s. dat ook de schoonmaakkosten een dubbeltelling betreffen, heeft North Sea weerlegd door haar niet-betwiste stelling dat de post ‘schoonmaak algemene ruimte’ niet tevens de bar betreft en op een periode van 3 weken ziet terwijl de bar 12 weken open is geweest en 12 weken schoon moest worden gehouden. De stelling van North Sea dat de kosten van het schoonhouden van de bar dienen te worden begroot op € 2.700,-, rekening houdend met 10 uur schoonmaak in de week tegen een tarief van € 22,50 per uur, is door VOF c.s. niet concreet bestreden, terwijl dit wel op hun weg lag. Tot slot hebben VOF c.s. hun bezwaar tegen de inkoopkosten, tegenover de gemotiveerde betwisting ter zake door North Sea, naar het oordeel van het hof onvoldoende geconcretiseerd. Hun stelling dat ter zake van resterende voorraad een bedrag in mindering moet worden gebracht op de afrekening heeft North Sea weerlegd door haar niet-betwiste stelling dat de eindafrekening niet is gebaseerd op een begin- en een eindvoorraad, maar op het daadwerkelijk verbruik.
3.4.13.Op grond van het voorgaande slaagt het incidenteel appel van North Sea en is, nu in hoger beroep tussen partijen vaststaat dat in de eindafrekening ook rekening dient te worden gehouden met de baten en kosten uit de drankverkoop vanuit Kanaal Noord, haar eisvermeerdering met een bedrag van € 2.547,16 toewijsbaar. Hierop komt het hof aan het slot van dit arrest terug.