ECLI:NL:GHAMS:2020:2046

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
23-002197-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging en vrijspraak van het te zwaar beladen van een voertuig

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1962, was aangeklaagd voor het te zwaar beladen van een vrachtauto, wat in strijd zou zijn met de Regeling voertuigen. De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vervolging, omdat de verdachte als first offender direct is gedagvaard zonder eerst een strafbeschikking te ontvangen, wat volgens de Richtlijn voor Strafvordering Wet wegvervoer goederen niet correct was. Het hof heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie ten onrechte van de Richtlijn is afgeweken, maar heeft besloten niet tot niet-ontvankelijkheid over te gaan. Het hof weegt hierbij de belangen van de verdachte en de noodzaak voor een redelijke termijn van afdoening van de strafzaak. De tenlastelegging betrof het verrichten van beroepsvervoer met een vrachtauto die te zwaar beladen was. Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte schuldig te verklaren, omdat niet met zekerheid vastgesteld kon worden wie de bestuurder was en hoe de politie de massa had vastgesteld. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. Het vonnis van de economische politierechter is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002197-18
Datum uitspraak: 10 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 96-246146-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht het openbaar ministerie niet- ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte, een first offender, in plaats van eerst een strafbeschikking te ontvangen, direct is gedagvaard. De Richtlijn voor Strafvordering Wet wegvervoer goederen (hierna: de Richtlijn) schrijft dagvaarding pas voor na driemaal recidive. Door de verdachte direct te dagvaarden heeft hij niet de keuze gehad al dan niet voor een rechter te verschijnen.
In artikel 167, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde (vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280).
De Richtlijn is een op artikel 130, zesde lid, van de Wet op de Rechterlijke Organisatie gebaseerde algemene aanwijzing betreffende de uitoefening van taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie, in dit geval de vervolging, waarmee het openbaar ministerie de hierboven bedoelde vrijheid heeft ingeperkt. Dit brengt mee dat, in beginsel op straffe van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging, slechts op basis van bijzondere omstandigheden van het opleggen van een strafbeschikking volgens de Richtlijn mag worden afgezien en tot dagvaarding mag worden overgegaan (vgl. HR 13 juni 2017, ECLI:NL:2017:1083).
Van bijzondere omstandigheden, die in deze zaak reden opleveren om van de Richtlijn af te wijken en geen strafbeschikking aan te bieden, is niet gebleken. Dit brengt mee dat het ervoor moet worden gehouden dat het openbaar ministerie ten onrechte van de Richtlijn is afgeweken en dat in beginsel niet-ontvankelijkverklaring in de strafvervolging moet volgen.
Toch zal het hof hiertoe niet overgaan. Redengevend daarvoor is een aantal omstandigheden.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat zij bezwaar heeft tegen de hoogte van de opgelegde geldboete, maar daarnaast ook bezwaren heeft tegen de wijze waarop het politieonderzoek heeft plaatsgevonden.
Op basis van de Richtlijn zou aan de verdachte een onvoorwaardelijke geldboete van € 3.600,00 zijn opgelegd. De economische politierechter heeft de verdachte een geldboete van hetzelfde bedrag, maar voor de helft voorwaardelijk opgelegd.
Bij een eventuele strafoplegging door het hof kan met het verzuim van het openbaar ministerie in strafmatigende zin rekening worden gehouden.
Een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging zou tot gevolg hebben dat aan de verdachte alsnog een strafbeschikking, inhoudende een geldboete van € 3.600,00 zou kunnen worden opgelegd, waartegen de verdachte verzet zou kunnen instellen. Daardoor zou de strafrechter alsnog, eventueel in meer instanties, over de zaak moeten oordelen.
Onder deze omstandigheden en in dit stadium van de procedure weegt het belang van de verdachte bij niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging niet op tegen het belang van een afdoening binnen redelijke termijn van de strafzaak. Dit geldt nog te meer bij de hierna te bespreken uitkomst van dit hoger beroep.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, handelend onder de naam [naam] op of omstreeks 26 augustus 2017 te Amsterdam, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Henk Sneevlietweg, beroepsvervoer of eigen vervoer heeft verricht, althans heeft doen verrichten, met een vrachtauto (motorrijtuig of samenstel van voertuigen), te weten een bedrijfsauto, voorzien van het kenteken [kenteken],
ten aanzien waarvan in strijd werd gehandeld met artikel 5.1.2 in verbinding met artikelen 5.18.17a en 5.18.17b (beide) lid 1 van de Regeling voertuigen,
aangezien die vrachtauto zodanig was beladen dat de totale massa, dan wel de som van de aslasten 6.030 kilogram, in elk geval meer dan de toegestane maximummassa van 3.490 kilogram, bedroeg.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de economische politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete van € 3.600,00, met een proeftijd van twee jaren.

Vrijspraak

Uit de inhoud van het dossier blijkt niet zonder gerede twijfel wie de bestuurder/belader van de bedrijfsauto is geweest, noch waar deze is aangehouden, noch hoe de politie heeft vastgesteld wat in dit geval de maximaal toegestane massa is. De bestuurder van de auto is niet gehoord en het summiere proces-verbaal van de politie geeft onvoldoende inzicht in de wijze van onderzoek. Het onderzoek ter terechtzitting heeft ook overigens geen duidelijkheid opgeleverd over wat er precies is gebeurd.
Al met al kan het hof op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem is tenlastegelegd.
Daarom moet hij hiervan worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. J.L. Bruinsma en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 juli 2020.
Mr. Van Die is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.