In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het weigeren mee te werken aan een bloedonderzoek, wat verplicht was op grond van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte stelde dat hij verontschuldigbaar had gedwaald over zijn verplichting om mee te werken aan de bloedproef, omdat hij niet in staat was zijn raadsman te raadplegen. Het hof heeft deze stelling verworpen, verwijzend naar jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, die stelt dat het recht op consultatiebijstand niet geldt voor bloedonderzoeken die noodzakelijk zijn voor het bewijs. Het hof oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van zijn verplichting om mee te werken aan het bloedonderzoek, gezien eerdere veroordelingen en mededelingen van de politie. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid. In hoger beroep heeft het hof de straffen herzien en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 34 uren, subsidiair 17 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder eerdere veroordelingen en de impact van de straf op zijn leven.