In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Marokko in 1969, was eerder veroordeeld voor mishandeling naar aanleiding van een verkeersruzie. Tijdens de zitting in hoger beroep op 3 september 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, behalve ten aanzien van de opgelegde taakstraf en de vordering van de benadeelde partij, die in dat opzicht werd vernietigd.
De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof dit vonnis zou bevestigen, terwijl de raadsman verzocht om een gedeelte van de taakstraf voorwaardelijk op te leggen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, waarbij hij de bestuurder van een andere auto in het gezicht had gestompt na een verkeersruzie. Dit gedrag had geleid tot pijn en letsel bij het slachtoffer en droeg bij aan een gevoel van onveiligheid in de samenleving.
Het hof legde een taakstraf op van 40 uren en bevestigde de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding. De benadeelde partij had een vordering ingediend voor materiële en immateriële schade, die door het hof gedeeltelijk werd toegewezen. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 571,60, bestaande uit € 321,60 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade. Het hof gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. Het arrest werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. M.P. van der Stroom, die buiten staat was om te ondertekenen.