ECLI:NL:GHAMS:2020:2523

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
23-001329-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van groepsbelediging in het jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een minderjarige, was eerder veroordeeld voor groepsbelediging van homoseksuelen op basis van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht. De tenlastelegging omvatte beledigende uitlatingen die de verdachte op 12 april 2020 in Amsterdam had gedaan. Het hof heeft de zaak onderzocht en geconcludeerd dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich 'in het openbaar' beledigend had uitgelaten, zoals vereist door de wet. De uitlatingen waren beledigend, maar de context waarin ze waren gedaan, namelijk tijdens een confrontatie met de aangevers en in aanwezigheid van een beperkte groep mensen, voldeed niet aan de criteria voor openbaarmaking. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van het eerste feit, maar verklaarde het wel bewezen dat hij de aangevers had beledigd met andere uitlatingen. De verdachte werd veroordeeld tot een leerstraf van 60 uur, bestaande uit een leerstraf TACt Regulier, en moest schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de schadevergoeding voor immateriële schade werd vastgesteld op € 200,00 voor de eerste benadeelde en € 300,00 voor de tweede benadeelde. Het hof benadrukte het belang van een veilige omgeving voor homoseksuelen en de noodzaak voor de verdachte om zijn gedrag te veranderen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001329-20
datum uitspraak: 24 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-099569-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen te weten homoseksuelen wegens hun seksuele gerichtheid, door in het openbaar te zeggen en/of te roepen: "In Amsterdam, gay is not normal", in elk geval woorden van gelijke aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 12 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in het openbaar mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Vieze homootjes" en/of "Kankerhomo’s" en/of "Jullie kanker moeders" en/of "Kankersukkels" en/of "You are cancer homo’s" en/of "Cancer homo’s", althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak feit 1

De advocaat-generaal heeft betoogd dat de bewezenverklaring ter zake van groepsbelediging in stand moet blijven. Naar het oordeel van het hof is evenwel niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Naar het oordeel van het hof zijn de door de verdachte geuite bewoordingen “In Amsterdam, gay is not normal”, hoewel beledigend voor homoseksuelen, namelijk niet gedaan “in het openbaar” zoals bedoeld in artikel 137c, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daartoe wordt door het hof het volgende overwogen.
De heren [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben op 12 en 13 april 2020 bij de politie verklaard dat zij op 12 april 2020 op de Insulindeweg in Amsterdam hand in hand over straat liepen. Zij passeerden daarbij een groepje minderjarige jongens, waaronder de verdachte. Zij hoorden dat een van de jongens uit het groepje scheldwoorden, als
vieze homo’s, kankerhomo’s, naar hen riep. [benadeelde 2] sprak de jongens daarop aan en [benadeelde 1] belde de politie om aangifte te doen, waarna de meeste jongens van het groepje wegliepen. Een paar jongens bleven echter staan, waaronder de verdachte. Hierop volgend ontstond er een confrontatie tussen de verdachte en aangever [benadeelde 2], waarbij laatstgenoemde zijn telefoon pakte en de verdachte begon te filmen. In dit filmpje is te zien dat de verdachte, die inmiddels de situatie ook zelf met zijn telefoon aan het filmen was, voor de camera de woorden roept, waarvan hij ter terechtzitting heeft toegegeven dat deze beledigend zijn voor [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en die onder feit 2 zijn ten laste gelegd. Ook is te horen dat de verdachte de onder 1 ten laste gelegde woorden uit, te weten:
In Amsterdam, gay is not normal. Op het filmpje is verder te zien dat de confrontatie op de openbare weg plaatsvindt, naast de [winkel] op de Insulindeweg. Afgezien van de getuige [getuige], die probeerde tussen beide te komen, zijn verder een zich snel voortbewegende voorbijganger en twee naderende wandelaars te zien en een paar jongens, die kennelijk tot de groep van de verdachte behoorden. Na het incident heeft aangever [benadeelde 2] de door hem gemaakte foto’s en het filmpje van de gebeurtenis bij zijn aangifte overgelegd. Ook blijkt uit de aangifte van [benadeelde 1] dat [benadeelde 2] het filmpje op 12 april 2020 op [social media] heeft gezet. Het filmpje is toen veel gedeeld op verschillende sociale media, met ook andere media-aandacht tot gevolg.
Artikel 137c, eerste lid, Sr stelt strafbaar het zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de zin
in Amsterdam, gay is not normalop zichzelf beschouwd beledigend is voor homoseksuelen. De uitlating stelt homoseksuelen in een kwaad daglicht en treft hen als groep. Zij worden met deze uitlating in diskrediet gebracht en de waardigheid van de groep wordt door de gebruikte bewoordingen ernstig aangetast. Met deze uitlating wordt door de verdachte gesuggereerd dat homoseksualiteit in Amsterdam niet normaal is. Hieruit volgt dat homoseksualiteit afwijkt van het normale in Amsterdam en daarmee verwerpelijk is. Daarmee staat voor het hof naar objectieve maatstaven het beledigende karakter van die uitlating vast.
Het hof is van oordeel dat, in dit geval, de context waarin de uitlating is gedaan het beledigende karakter niet wegneemt. De uitlating is door de verdachte gedaan tijdens een confrontatie op straat met de aangevers. De uitlating levert geen bijdrage en is niet dienstig aan een publiek maatschappelijk debat. Ook is de uitlating niet gedaan vanuit een geloofsopvatting en valt de uitlating niet onder de bescherming van de artistieke expressie. Derhalve valt deze uitlating op zichzelf onder de reikwijdte van artikel 137c, eerste lid, Sr.
De verdachte moet evenwel ook opzet hebben gehad op de
openbaarheidvan de belediging. Dat betekent dat de verdachte tenminste bewust de aanmerkelijke kans moet hebben aanvaard (voorwaardelijk opzet) dat zijn uitlating ter kennis van het publiek zou komen. De Hoge Raad heeft bepaald dat de strafbaarstelling van groepsbelediging, die beoogt de openbare orde te beschermen onder
zich in het openbaar uitlatendient te worden verstaan
het ter kennis van het publiek brengen. Het criterium is dus niet enkel of de uitlatingen op een openbare plaats zijn gedaan. Of sprake is van
zich in het openbaar uitlatenin de zin van artikel 137c, eerste lid, Sr dient te worden beoordeeld aan de hand van de bijzondere omstandigheden van het geval. Tot de – al dan niet in onderling verband en samenhang te beschouwen – omstandigheden kunnen volgens de Hoge Raad [1] behoren:
  • de omvang van de kring van personen tegenover wie de uitlating is gedaan;
  • de functie of hoedanigheid van degene tegenover wie de uitlating is gedaan;
  • het ontbreken van voorafgaande betrokkenheid van degene tegenover wie de uitlating is gedaan bij degene die de uitlating doet;
  • de mate waarin aan de uitlating door inhoud of vormgeving kenbaar een min of meer vertrouwelijk karakter moet worden ontzegd;
  • de mate waarin de uitlating geëigend is om aan de inhoud daarvan bekendheid te geven buiten de kring van personen tot wie de uitlating rechtstreeks is gericht;
  • de mate waarin de uitlating door de wijze waarop zij is gedaan – mondeling, per brief, per e-mail, door plaatsing op een voor anderen toegankelijke site of anderszins – vatbaar is voor kennisneming door anderen dan de rechtstreeks geadresseerde, en
  • de kans dat de inhoud van de uitlating ter kennis komt van anderen dan degenen tot wie de uitlating rechtstreeks is gericht.
Het hof is, mede gelet op deze rechtspraak van de Hoge Raad, van oordeel dat aan het criterium van het zich in het openbaar uitlaten ofwel ter kennis van het publiek brengen in de zin van artikel 137c, eerste lid, Sr, ook al is de uitlating op een openbare plaats gedaan, in de onderhavige zaak niet is voldaan. Daarbij acht het hof het volgende van belang.
De uitlating van de verdachte is gedaan in een directe confrontatie met de aangevers en ten overstaan van slechts enkele personen. In die zin is de schending van de openbare orde van beperkte betekenis. Op het filmpje is naar het oordeel van het hof verder waar te nemen dat de uitlating “
In Amsterdam, gay is not normal” door de verdachte wordt gedaan kort na de opmerking van [benadeelde 2]:
Welcome to Amsterdam. I was walking and holding the hand of my boyfriend. De uitlating van de verdachte is hiermee rechtstreeks gericht tot [benadeelde 2] en mogelijk ook [benadeelde 1], maar is niet kennelijk ingegeven door de wens om aan de inhoud daarvan bekendheid te geven buiten de kring van personen tot wie de uitlating rechtstreeks is gericht. De zaak onderscheidt zich aldus van veel soortgelijke zaken door de omstandigheid dat de verdachte zich geconfronteerd zag met verspreiding van zijn uitlating maar niet
zelfstandigen
actiefheeft bevorderd dat zijn uitlating een breder publiek kon bereiken. Het door de verdachte zelf gemaakte filmpje heeft hij ook niet met het publiek gedeeld. Voorts heeft hij er niet dusdanig rekening mee hoeven houden dat [benadeelde 2] en [benadeelde 1] met hun filmpje zelf het (grotere) publiek zouden zoeken, dat daardoor gezegd kan worden dat hij de uitlating
ter kennis van het publiek heeft gebracht.
Nu niet kan worden bewezen dat de gewraakte uitlating van de verdachte “in het openbaar” is gedaan, zal het hof de verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 april 2020 te Amsterdam, opzettelijk [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in het openbaar mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Vieze homootjes" en "Kankerhomo's" en "Jullie kanker moeders" en "Kankersukkels" en "You are cancer homo's" en "Cancer homo's".
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg, onder 1 en 2 bewezenverklaarde, veroordeeld tot een taakstraf van in totaal 60 uren, bestaande uit een leerstraf TACt Regulier voor de duur van 35 uren en een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 25 uren, met een proeftijd van twee jaren en de volgende bijzondere voorwaarden:
meewerken aan begeleiding vanuit IFA;
meewerken aan alle hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het beledigen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte deze aangevers bewust heeft beledigd vanwege hun seksuele geaardheid. Uit de aangiften blijkt dan ook dat de aangevers zich niet overal meer veilig voelen om hand in hand te kunnen te lopen. Met de rechtbank neemt het hof dit de verdachte zeer kwalijk. Het is evident dat homoseksuelen zichzelf moeten kunnen zijn en zich veilig moeten kunnen voelen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 augustus 2020 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld wegens een soortgelijk feit.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft in een actualisatie, gedateerd 25 augustus 2020, geadviseerd om de verdachte de leerstraf TACt op te leggen. De leerstraf TACt houdt onder meer agressieregulatietraining in, zodat recidive op dit vlak in de toekomst kan worden voorkomen. Tijdens het volgen van deze leerstraf wordt ingegaan op sociale vaardigheden, boosheidscontrole, antisociale attitude en denkfouten.
Een voorwaardelijke straf acht de Raad niet meer passend, omdat er in het kader van een andere strafzaak van de verdachte (met parketnummer 13-283629-19) al een forse voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden is opgelegd.
Nu het hof slechts het onder 2 ten laste gelegde bewezen verklaart, ziet het hof redenen om de straf zoals is opgelegd door de rechtbank te wijzigen. Dit houdt in dat de verdachte de leerstaf TACt dient uit te voeren. Naar het oordeel van het hof zou het volgen van de leerstraf TACt een positieve invloed op het leven van de verdachte kunnen hebben. Nu het onder 1 ten laste gelegde feit door het hof niet bewezen wordt verklaard en nu de Raad dit eveneens niet adviseert, laat het hof de oplegging van een voorwaardelijke werkstraf, zoals opgelegd door de rechtbank, achterwege.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke leerstraf in de vorm van TACt Regulier van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 350,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Door het toedoen van de verdachte is de benadeelde partij zich in zijn eer en goede naam aangetast. Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal het hof het door de rechtbank toegewezen bedrag matigen tot een bedrag van € 200,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Door het toedoen van de verdachte is de benadeelde partij zich in zijn eer en goede naam aangetast. Ook heeft de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel opgelopen. Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal het hof het door de rechtbank toegewezen bedrag matigen tot een bedrag van € 300,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg en 266 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
leerstraf, te weten TACt Regulier,voor de duur van 35 (vijfendertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 17 (zeventien) dagen jeugddetentie.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 12 april 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 12 april 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. A.M. Kengen en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 september 2020.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:952.