ECLI:NL:GHAMS:2020:2663

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
23-000505-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor heling van een fiets met toepassing van het Tallon-criterium

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het verwerven van een (lok)fiets, waarvan hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van diefstal afkomstig was. De tenlastelegging betrof een incident op 19 januari 2019 te Amsterdam. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het zogenoemde Tallon-criterium zou zijn geschonden. Het hof oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte door een politieagent was overgehaald tot het plegen van het strafbare feit. Het hof verwierp dit verweer en concludeerde dat de verdachte opzetheling had gepleegd. De eerdere veroordeling werd vernietigd, en het hof legde een gevangenisstraf van 10 dagen op, waarvan 8 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 40 uur. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn inspanningen om werk te vinden en zijn angst voor gevolgen voor zijn verblijfsvergunning.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000505-19
datum uitspraak: 9 oktober 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-701042-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1963,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een (lok)fiets heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het vonnis niet voldoet aan de bepalingen van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering nu in het vonnis is volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, terwijl de verdachte ontkent en bovendien een vrijspraakverweer is gevoerd.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Door de raadsvrouw is primair betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.
De raadsvrouw heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het zogenoemde Tallon-criterium is geschonden, omdat de verdachte niet voornemens was een (gestolen) fiets te kopen, maar daartoe door een politieagent is overgehaald zonder dat verdachtes opzet daar vooraf op was gericht. Om die reden is de verdachte gebracht tot het plegen van een strafbaar feit, aldus de raadsvrouw.
Naar het oordeel van het hof is uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aannemelijk geworden dat de fiets door een politieagent aan de verdachte is aangeboden. Daarmee is de grondslag aan het verweer komen te ontvallen. Nu ook overigens niet is gebleken van enige ongeoorloofde uitlokking van de verdachte, wordt het verweer verworpen.

Bespreking bewijsverweer

De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de fiets van diefstal afkomstig was.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
In het dossier bevindt zich een aangifte, gedaan door de politie, van diefstal van de betreffende fiets. Op basis daarvan kan worden vastgesteld dat de fiets van diefstal afkomstig was.
Ten aanzien van het opzet overweegt het hof dat de verdachte ten tijde van het verkrijgen van de fiets bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat die van misdrijf afkomstig was. Dit volgt uit het tijdstip waarop en de locatie waar de verdachte de fiets naar eigen zeggen heeft gekocht, in samenhang met de omstandigheid dat de verdachte ondanks de aanschafwaarde van €525,00 slechts €20,00 heeft betaald, en hij verklaard heeft dat de verkoper ook wel met €5 had ingestemd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 januari 2019 te Amsterdam, een (lok)fiets heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen waarvan 8 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, en met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ten bedrage van 600 euro, subsidiair 12 dagen hechtenis, waarvan 300 euro, subsidiair 6 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is in hoger beroep bepleit in geval van een veroordeling rekening te houden met zijn (gewijzigde) persoonlijke omstandigheden. De raadsvrouw heeft verzocht de in eerste aanleg opgelegde straf geheel voorwaardelijk op te leggen. Daarbij is erop gewezen dat de verdachte zich in 2020 niet meer voor nieuwe feiten heeft hoeven te verantwoorden ten overstaan van een rechterlijk college, hij inmiddels een kamer heeft en druk doende is om werk te zoeken of dit zelfs al heeft gevonden. Bovendien is de verdachte bang dat zijn verblijfsvergunning niet zal worden verlengd indien hem een nieuwe straf wordt opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een fiets. In het algemeen bevordert heling het plegen van strafbare feiten zoals diefstal, doordat het zorgt voor een markt voor gestolen goederen of bijdraagt aan het verhullen van dergelijke delicten.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 september 2020 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Dit weegt in het nadeel van de verdachte.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden en omdat is gebleken dat de verdachte in staat is om werkzaamheden te verrichten, ziet het hof meerwaarde in het opleggen van een taakstraf. Voorts zal het hof om de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen en als stok achter de deur dan wel steun in de rug een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van na te melden duur. In de eis zoals die door de advocaat-generaal is geformuleerd, komt naar het oordeel van het hof de ernst van het bewezen feit in onvoldoende mate tot uitdrukking.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 oktober 2020.
mr. M.F.J.M. de Werd en mr. S.M.M. Bordenga zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.