Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Artikel 37Indien de aangewezen koper of deelnemer die op het op een na hoogste bod heeft gewezen, de notulen niet ondertekent of niet binnen de termijn betaalt, verliest hij de hoedanigheid van de koper, het recht om deel te nemen aan toekomstige veilingen die voor dit onderwerp van privatisering worden georganiseerd, evenals het recht om de aanbetaling terug te krijgen.
3. Het verzoek om opschorting van de uitvoering van individuele akten en handelingen die krachtens de in punt 1 bedoelde verordening[hof: de Verordening (oud)]
zijn genomen, wordt afgewezen.”
Supreme Courtvan Servië (destijds de hoogte instantie in bestuursrechtelijke zaken) op 17 mei 2007 in een procedure geoordeeld dat het besluit van het Ministerie op onjuiste gronden was genomen en beslist dat een nieuw besluit genomen moest worden. Het
Supreme Courtheeft onder meer als volgt beslist en overwogen:
JudgmentThe action is ACCEPTED and the conclusion No. 405-03-1/2005-01, dated 11 May 2005, of the Ministry of Economy of the Republic of Serbia is CANCELLED.
According to the wording of the contested conclusion[hof: het besluit van het Ministerie van 11 mei 2005]
, the objection – the request of the plaintiff[hof: EC]
for the refunding of the deposit,(…)
had been rejected as untimely.
deciding on the objection(…)
and on the request(…)
had decided as on a single request of the plaintiff in the manner in which it had committed material breach of the provisions of(…)
and because it makes the wording unclear and contradictory to the reasons of the conclusion, which are related to the refunding of the deposit only.
and shall thereafter bring the proper and on the law based decision also judging its competence for taking the decision on the request(…)”
Supreme Courteen nieuw besluit genomen. Dit besluit luidt voor zover van belang als volgt:
BesluitHet verzoek tot terugbetaling van de aanbetaling wordt VERWORPEN, als niet-tijdig.
De bepalingen van artikel 57, paragraaf 1 van de Wet op procedure voor het Grondwettelijk Hof en de juridische gevolgen van zijn beslissingen, zien voor dat iedereen wiens recht is geschonden door een definitieve of juridisch bindend individueel besluit, genomen op grond van de wet of andere regelgeving of algemene akte die, door een beslissing van het Grondwettelijk Hof, niet in overeenstemming zijn met de Grondwet of de wet, heeft het recht van het bevoegde orgaan te verzoeken die individuele besluit te wijzigen.Lid 2 van hetzelfde artikel bepaalt dat een persoon aan wie het recht genoemd in lid 1 van dit artikel geschonden is, kan binnen een termijn van zes (6) maanden vanaf de datum van bekendmaking van het besluit van het Grondwettelijk Hof in de “Staatscourant” een voorstel voor de wijziging van definitieve of wettelijk bindend indivudeel besluit in te dienen, indien meer dan twee jaar niet is verstreken sinds de indiening van het individueel besluit tot de indiening van het voorstel of initiatief.
In deze stand van zaken, en rekening houdend met het onbetwistbaar feit dat de realisatie van de gedaagde[hof: ADRPP]
, dat wil zeggen de inning van een bankgarantie door de eiser[hof: EC]
in naam van de aanbetaling voor deelname aan de openbare verkoop voor de verkoop van het onderwerp van privatisering UTP “Morava” uit Čačak, op grond van de bepalingen van artikel 37 en 37a Verordening(…)
, en voor die bepalingen heeft het Constitutioneel Hof van Servië bij zijn Besluit gepubliceerd op 29.05.2004 vastgesteld dat ze in strijd met de Grondwet en de Wet zijn en dat in dit geval de rechtsgrondslag voor het behouden van de betaalde aanbetaling door de gedaagde niet geldig is, omdat er in de concrete zaak geen andere wettelijke of contractuele basis is om de betaalde aanbetaling voor deelname op de openbare verkoop te behouden, om welke reden de vordering van de eiser werd beoordeeld door de rechtbank als gegrond.”
De herziening van de gedaagde Agentschap voor privatisering uit Belgrado WORDT GOEDGEKEURD, en het vonnis van de Hogere Handelsrechtbank in Belgrado(…)
vanaf 7/10/2009 en het vonnis van de Handelsrechtbank in Belgrado(…)
vanaf 12/06/2008, in het deel waar het nodig is om aan de aanklager[hof: EC]
het bedrag van 462.107 euro met de binnenlandse rente te betalen vanaf 24/01/2008 tot de laatste betaling in dinars met wisselkoers van de Nationale Bank van Servië op het betaaldatum, en in het deel waar het nodig is om de kosten van het geschil aan de aanklager te vergoeden in totaal 673.000,00 dinars, zullen worden HERZIEN en beslist:
. Iedereen die van mening is dat zijn recht verwonden is,(…)
heeft een recht om van de bevoegde autoriteit de verandering van individueel wetgevingsbesluit binnen 6 maanden van de bekendmaking van het besluit(…)
te vragen als vanaf het individuele wetgevingsbesluit tot het indienen van het voorstel(…)
niet meer dan twee jaren afgelopen is, zoals voorgeschreven in de bepaling van artikel 57 van deze wet.(…)
Het verzoek voor de terugbetaling die de aanklager op 21/01/2005 heeft ingediend, werd als ontijdig verworpen door de conclusie van het Ministerie van Economische Zaken en Regionale Ontwikkeling, en de aanklager heeft niet bewezen dat hij volgend de remedie een administratief geschil geïnitieerd heeft.(…)
Er [Het] gaat om een feit die van kracht is geweest vóór de beslissing en bekendmaking van het besluit van het Grondwettelijk Hof, en op deze verhouding kan niet het besluit van het Grondwettelijk Hof toegepast worden die volgens artikel 51 rechtsgevolgen voor de toekomst heeft.(…)
In dit geval, is deze terugwerkende kracht niet voorgeschreven door de bepalingen van artikel 51 van de Wet(…)
en daarom is het verzoek voor terugbetaling ongegrond.”
Het vonnis
WERD VERPLICHT om aan het Agentschap voor privatisering van de Republiek Servië, Belgrado[hof: ADRPP]
het bedrag van 48.141.256,70 dinars te betalen, als hoofdschuld, met de wettelijke rente vanaf 09/11/2012 tot de laatste betaling binnen 8 dagen van het ontvangen van het vonnis onder de bedreiging van gedwongen uitvoering.
de bescherming van de bedreigde rechten kan vragen, de terugbetaling van de verworven, op basis van rechtsgeldig gewijzigde document, door een aanklacht met betrekking tot van ongerechtvaardigde verrijking in te dienen, dat wil zeggen dat hij kan vragen dat gedaagde betaalt terug wat hij gekregen heeft op basis van het vonnis dat later gewijzigd werd, en rekening houden met de bepalingen artikel 210 paragraaf 2 van de Verbintenissenrecht.Namelijk, krachtens artikel 210 paragraaf 2 van de Verbintenissenrecht werd voorgeschreven dat verbintenis tot teruggave of compensatie van de waarde treedt ook op wanneer iets ontvangen werd gebaseerd op iets dat niet bereikt werd of dat later afgevallen is.(…)”
Het vonnis
werd VERWORPEN als ongegrond en het vonnis(…)
vanaf 17/09/2013 van de Handelsrechtbank in Belgrado werd BEVESTIGD.
is ongerechtvaardigde verrijking krachtens artikel 210 van de Verbintenissenrecht.(…)
Derhalve heeft de rechtbank van eerste aanleg het materiële recht juist toegepast(…)
en de gedaagde[hof: EC]
werd tot de terugbetaling verplicht op basis van ongerechtvaardigde verrijking(…)
”
3.Beoordeling
Supreme Court.
effective remedykan worden gesproken aangezien het Ministerie, hoewel haar eerste besluit tot afwijzing was vernietigd, in haar nieuwe besluit het verzoek voor de tweede keer heeft afgewezen. ADRPP heeft daartegenover onbetwist aangevoerd dat het besluit van 11 mei 2005 is vernietigd wegens een motiveringsgebrek, en dat het
Supreme Courtzich niet inhoudelijk heeft uitgelaten over het verzoek van EC tot terugbetaling door ADRPP van de aanbetaling. Een dergelijke inhoudelijke beoordeling had EC kunnen uitlokken door beroep aan te tekenen tegen het besluit van 26 juli 2007. Dit heeft zij echter nagelaten. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet het hof niet in waarom dit rechtsmiddel dat EC ten dienste stond, niet tot heroverweging met een andere uitkomst en dus tot een
effective remedyhad kunnen leiden.
révision au fond). Dit brengt mee dat ook een rechterlijke beslissing die binnen de Nederlandse rechtsorde als onjuist wordt aangemerkt, kan worden erkend. Dit is anders indien erkenning, gelet op de totstandkoming of inhoud van de desbetreffende beslissing, in strijd komt met beginselen en waarden die in de Nederlandse rechtsorde als fundamenteel worden aangemerkt. De rechter die bij de beoordeling of van zodanige strijd sprake is, de totstandkoming en de inhoud van de buitenlandse beslissing betrekt, verricht geen
révision au fond(HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:54 (Yukos)). ADRPP heeft gemotiveerd aangevoerd dat zij, anders dan EC stelt, in de procedures die tot de Servische vonnissen hebben geleid wel degelijk het verstrijken van de termijn heeft ingebracht en de toepasselijkheid van artikel 54 LRC heeft bepleit. Dat het aannemen van de bevoegdheid op grond van artikel 54 LRC evident in strijd is met de heersende leer in Servië en specifiek met een (mede) door Slijepčević gewezen arrest uit 2005, is door ADRPP eveneens weerlegd. Andere omstandigheden die, indien bewezen, de conclusie kunnen dragen dat de Servische vonnissen niet voldoen aan de eisen van een behoorlijke en met voldoende waarborg omklede rechtspleging, zijn gesteld noch gebleken.
prima faciebeoordeling, niet van toepassing is. Het hof volgt EC hierin niet. De (nationale) bevoegdheidsgrond die de Servische rechter zelf expliciet heeft gebruikt is in een geding op de voet van artikel 431 lid 2 Rv niet beslissend, daargelaten dat een
prima faciebeoordeling niet de slotsom rechtvaardigt dat de Servische rechter een regel heeft toegepast die evident niet van toepassing was. De Nederlandse rechter behoort in een geval als het onderhavige zelf na te gaan of de bevoegdheid van de buitenlandse rechter, in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval, berust op een internationaal algemeen aanvaardbare bevoegdheidsgrond. Naar het oordeel van het hof is in dit geval voldaan aan deze – ook onder 3.5. aangehaalde – voorwaarde voor erkenning. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat zowel het
Handlungsortals het
Erfolgsortis Servië is gelegen, en Servië ook het land met de nauwste banden is, omdat de vordering voortvloeit uit een in Servië gehouden veiling van een aandelenkapitaal in een Servische onderneming. Dit zijn internationaal aanvaarde bevoegdheidsgronden.