ECLI:NL:GHAMS:2020:2761

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
23-003425-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verduisteringszaak na terugwijzing door Hoge Raad

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand voor verduistering. Na hoger beroep en een tussenarrest heeft de Hoge Raad de zaak terugverwezen naar het gerechtshof. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 19 juni 2012 tot en met 8 augustus 2012 steigermaterialen had gehuurd van de benadeelde partij, maar dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte deze materialen wederrechtelijk had toegeëigend. De verdachte had weliswaar de materialen niet teruggegeven en het resterende bedrag niet betaald, maar het hof oordeelde dat dit niet kon worden aangemerkt als opzettelijke verduistering. De benadeelde partij had een schadevergoeding van € 8.000,00 gevorderd, maar omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003425-18
datum uitspraak: 22 juli 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 25 september 2018 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 10 februari 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-256591-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Procesgang

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het aan hem tenlastegelegde
feit - te weten verduistering - veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft op 6 maart 2015 een tussenarrest gewezen, het onderzoek
heropend waarna het onderzoek ter terechtzitting op 20 december 2016 is hervat en op 30 december 2016 arrest is gewezen. Het gerechtshof heeft in laatstgenoemd arrest het vonnis van de politierechter vernietigd, opnieuw recht gedaan en de verdachte voor het aan hem tenlastegelegde feit veroordeeld
tot dezelfde straf als door de politierechter in eerste aanleg was opgelegd.
Tegen voormeld arrest van het gerechtshof heeft de verdachte op 5 januari 2017 beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 25 september 2018 het aan zijn oordeel onderworpen arrest vernietigd en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen
de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 19 juni 2012 tot en met 8 augustus 2012 te Wormerveer, gemeente Zaanstad en/of elders in Nederland opzettelijk diverse steigermaterialen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als huurder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het tenlastegelegde feit bewezen zal worden verklaard en
dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
één maand met een proeftijd van twee jaren.

Vrijspraak

Het hof stelt op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de verdachte onder zijn eigen naam op 19 juni 2012 steigermaterialen heeft gehuurd van [benadeelde], waarvoor de verdachte bij aanvang van de huurperiode een contant geldbedrag heeft voldaan van
€ 1.550,00. De totale huursom bedroeg € 3.099,64. Het gehuurde steigermateriaal is na het verstrijken van de huurperiode op 1 augustus 2012 niet aan [benadeelde] geretourneerd. Evenmin heeft de verdachte het resterende verschuldigde bedrag, te weten € 1.549,64, voldaan.
Namens [benadeelde] is op 8 augustus 2012 aangifte gedaan. De verdachte heeft in het politieverhoor op 25 oktober 2012 verklaard dat de steigermaterialen vlak na aanvang van de huurperiode zijn gestolen en dat hij om die reden het verschuldigde bedrag aan [benadeelde] niet heeft voldaan.
Het hof is - in afwijking van het requisitoir van de advocaat-generaal - van oordeel dat uit het dossier
en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden afgeleid dat de verdachte, na het verstrijken van
de huurperiode op 1 augustus 2012, als heer en meester heeft beschikt over het gehuurde steigermateriaal en zich dit materiaal opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend, zodat hij van de tenlastegelegde verduistering moet worden vrijgesproken. In dit verband wordt overwogen dat het niet doen van aangifte van de diefstal bij de politie, het niet betalen van het resterende verschuldigde bedrag en evenmin het niet melden van de diefstal aan de verhuurder op zichzelf noch in onderling verband als daden van opzettelijke wederrechtelijke toeëigening kunnen worden aangemerkt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.037,30. De benadeelde partij heeft zich mondeling ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. S. Clement en mr. H.S.G. Verhoeff, in tegenwoordigheid
van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 22 juli 2020.
=========================================================================
[…]