In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1976, werd beschuldigd van diefstal van winkelgoederen bij een zelfscankassa van Ikea op 18 mei 2018. De tenlastelegging betrof het wegnemen van meerdere goederen, waaronder een wandrek en wandplank, met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De verdachte voerde aan dat zij tijdens het afrekenen afgeleid was door haar zwangerschap en niet opzettelijk de goederen niet had afgerekend. Het hof oordeelde echter dat de verklaring van de verdachte niet aannemelijk was, gezien de camerabeelden en het aantal niet-afgerekende goederen. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan diefstal. De opgelegde straf was een geldboete van € 300,00, te vervangen door zes dagen hechtenis, met de mogelijkheid om de boete in maandelijkse termijnen te voldoen. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de draagkracht van de verdachte.