ECLI:NL:GHAMS:2020:2803

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
23-001101-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot MDMA en cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, met name het aanwezig hebben van MDMA en cocaïne. De tenlastelegging omvatte twee punten: het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 206 pillen MDMA en 11,58 gram cocaïne, en het verkopen of afleveren van ongeveer 0,5 gram cocaïne en 2 pillen MDMA. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 april 2020 in Amsterdam opzettelijk aanwezig had een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en cocaïne, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede punt van de tenlastelegging, omdat er onvoldoende bewijs was dat de middelen die aan een derde waren verstrekt, daadwerkelijk cocaïne of MDMA betroffen.

Het hof heeft de strafmaat bepaald op vier maanden gevangenisstraf, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte heeft aangegeven gemotiveerd te zijn om zijn leven te verbeteren en heeft stappen gezet om een ander pad te kiezen. Het hof heeft besloten om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen om de verdachte te stimuleren een positief leven op te bouwen.

Daarnaast heeft het hof bepaald dat de in beslag genomen voorwerpen, waaronder geld en een telefoon, aan de verdachte worden teruggegeven, omdat niet kon worden vastgesteld dat deze voorwerpen verkregen zijn uit de bewezenverklaarde strafbare feiten. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, waarbij het hof opnieuw recht heeft gedaan in deze zaak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001101-20
datum uitspraak: 2 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2020 in de strafzaak onder parketnummer
13-112186-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij, op of omstreeks 22 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 206 pillen MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 11,58 gram cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde MDMA en/of cocaine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2.hij, op of omstreeks 22 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 0,5 gram cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of ongeveer 2 pillen MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een beperkter bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
Ofschoon het hof van oordeel is dat uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte op 22 april 2020 te Amsterdam een (of meer) middel(en) heeft verstrekt aan [naam], kan het hof niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat dit/deze middel(en) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA betrof omdat zich ten aanzien van de bij [naam] aangetroffen middelen geen deskundigenverslag in het dossier bevindt waaruit blijkt of die middelen cocaïne en/of MDMA bevatten en er op 22 april 2020 in de auto van de verdachte ook middelen zijn aangetroffen die geen cocaïne of MDMA bevatten. De verdachte dient derhalve van dit feit te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 april 2020 in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest, waarvan één maand voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van flinke hoeveelheden van verschillende harddrugs in zijn auto en woning. Gelet op de aangetroffen hoeveelheden en de wijze waarop een deel van de drugs was verpakt, kan het niet anders zijn dan dat deze drugs (goeddeels) bestemd zijn geweest voor de verdere verkoop en verspreiding. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook verklaard dat hij drugs aan vrienden en bekenden verkocht. Het gebruik en de verspreiding van harddrugs vormen een bedreiging voor de volksgezondheid en leiden veelal – direct en indirect – tot diverse vormen van (andere) criminaliteit, onder andere doordat de gebruikers van deze drugs vermogensdelicten plegen om in hun verslaving te voorzien.
Gelet op het voorgaande en op de straffen die terzake van het opzettelijke bezit van soortgelijke hoeveelheden harddrugs worden uitgesproken en nu de aangetroffen drugs (deels) ook waren bestemd om aan de man gebracht te worden, acht het hof in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. Niettemin zal het hof om de volgende redenen een deel van die gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte gemotiveerd is wat van zijn leven te maken. Zijn vader heeft hem onder zijn hoede genomen, hij heeft gebroken met de vrienden die drugs gebruiken en hij heeft stappen gezet om [beroep] te kunnen worden. Het hof acht het niet wenselijk dat deze (prille) positieve ontwikkelingen worden doorkruist door strafoplegging die (hernieuwde) vrijheidsbeneming met zich brengt. Door een gedeelte van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm te gieten, hoopt het hof de verdachte, die nog relatief jong is, te stimuleren een bestaan op te bouwen en hem ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan strafbare feiten. Mocht de verdachte zich gedurende de proeftijd toch wederom schuldig maken aan enig strafbaar feit, dan kan het voorwaardelijk opgelegde deel van de gevangenisstraf alsnog ten uitvoer worden gelegd. Dan moet de verdachte dus alsnog terug naar de gevangenis. Hij dient zich dat goed te realiseren.
Hoewel het hof ervan overtuigd is dat de verdachte hulp van de reclassering kan gebruiken, zal het hof hem daartoe niet verplichten door tot het stellen van bijzondere voorwaarden. Mede op grond van een rapport van Reclassering Nederland van 31 augustus 2020 is het hof er niet van overtuigd dat de verdachte voldoende gemotiveerd is mee te werken aan het reclasseringstoezicht. Het hof schat daardoor de kans op onttrekking aan de te stellen bijzondere voorwaarden in als hoog. Het hof wil de reclassering niet belasten met een persoon die niet gemotiveerd is aan het toezicht mee te werken.
In hetgeen de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep in het kader van de strafmaat naar voren heeft gebracht, ziet het hof geen aanleiding een andersoortige of lagere straf op te leggen.
Alles afwegende acht het hof net als de advocaat-generaal een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Beslag
Onder de verdachte zijn, blijkens twee kennisgevingen van inbeslagneming van 22 april 2020, de volgende voorwerpen in beslag genomen en nog niet teruggegeven:
geld (in totaal) € 210,00 (5910761);
een telefoontoestel van het merk Huawei (5910732).
Omdat niet kan worden vastgesteld dat het geld is verkregen door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde strafbare feit en het dus niet voor verbeurdverklaring vatbaar is, moet het geld worden teruggegeven aan de verdachte. Ook ten aanzien van de inbeslaggenomen telefoon zal het hof bepalen dat deze aan de verdachte wordt teruggegeven, omdat op basis van het voorliggende dossier niet kan worden vastgesteld dat met behulp van dat toestel drugsgerelateerde communicatie heeft plaatsgevonden en het dus evenmin voor verbeurdverklaring vatbaar is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- geld (in totaal) € 210,00 (5910761);
- een telefoontoestel van het merk Huawei (5910732).
Heft ophet geschorste bevel tot
voorlopige hechtenisvan de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. J.J.I. de Jong en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 september 2020.
mr. J.W.P. van Heusden is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.