ECLI:NL:GHAMS:2020:2874

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
200.283.838/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de wrakingskamer in strafzaak

In deze zaak heeft verzoeker op 5 oktober 2020 een verzoek tot wraking ingediend tegen de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam. Dit verzoek volgde op eerdere klaagschriften die verzoeker had ingediend tegen beslissingen van de officier van justitie tot niet vervolgen van bepaalde personen. De hoofdzaak betreft een procedure op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, waarbij verzoeker klaagschriften had ingediend tegen de beslissingen van de officier van justitie in vier verschillende zaken. De behandeling van deze klaagschriften was gepland op 28 oktober 2020.

Het verzoek tot wraking werd door verzoeker als gevolg van onvrede over de gang van zaken ingediend, waarbij hij stelde dat de raadsheren de zitting moedwillig hadden vertraagd en hem en zijn advocaat onheus bejegenden. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek zich richtte tegen de wrakingskamer als zodanig, terwijl er nog geen raadsheren waren aangewezen voor de behandeling van het wrakingsverzoek in de hoofdzaak. Hierdoor verklaarde de wrakingskamer verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek.

De beslissing werd op 16 oktober 2020 genomen door de wrakingskamer, bestaande uit drie rechters, en werd ondertekend door de voorzitter en de griffier. De wrakingskamer concludeerde dat er sprake was van een misverstand bij de intake van het wrakingsverzoek, dat inmiddels voldoende was rechtgezet. De wrakingskamer heeft het verzoek zonder mondelinge behandeling afgedaan, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.283.838/02
zaaknummers hoofdzaak : K20/230161 tot en met K20/230164
beslissing van de wrakingskamer van 16 oktober 2020
inzake het verzoek tot wraking van de wrakingskamer van 5 oktober 2020, gedaan door:
[verzoeker] (hierna: verzoeker),
bijgestaan door mr. P.L.G. Rens (hierna: advocaat).

1.Het geding

1.1
De hoofdzaak betreft een procedure krachtens artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker heeft op 6 september 2019 (K20/230161), 30 juli 2019 (K20/230162), 6 juni 2019 (K20/230163) en 27 juni 2019 (K20/230164) ter griffie klaagschriften ingediend, gericht tegen de beslissingen van de officier van justitie tot niet vervolgen van de personen wier vervolging wordt verlangd (te weten respectievelijk [naam 1], drie raadsheren in het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, [naam 2] en de advocaat-generaal bij het ressortsparket Arnhem-Leeuwarden.
De behandeling van deze klaagschriften in raadkamer staat gepland op 28 oktober 2020.
1.2
Op 10 september 2020 is bij het gerechtshof Amsterdam een – door het hof als voorwaardelijk aangemerkt – verzoek tot wraking binnengekomen van de raadsheren in genoemde zaken met nummers K20/230161 tot en met K20/230164. Op 29 september 2020 heeft de wrakingskamer ontvangen een e-mailbericht van de advocaat van verzoeker, waaruit wordt opgemaakt dat het op 10 september 2020 gedane verzoek een onvoorwaardelijk verzoek tot wraking betreft. De wrakingskamer heeft daarop op 30 september 2020 aan de raadsman te kennen gegeven dat de behandeling van het verzoek tot wraking zal worden gepland.
1.3
Op 5 oktober 2020 heeft de wrakingskamer van verzoeker een verzoek tot wraking van de wrakingskamer, gedateerd 4 oktober 2020, ontvangen. Het verzoek richt zich tegen de raadsheren die het wrakingsverzoek zullen behandelen. Het verzoek houdt – kort gezegd – in dat de wrakingskamer wordt gewraakt omdat – in de woorden van verzoeker –
‘zij de zitting moedwillig hebben vertraagd, zij de boel bedriegen in hun e-mail en mij en mijn advocaat onheus bejegenen’

2.De beoordeling van het wrakingsverzoek

2.1
Voor de procedureregels zoekt het hof aansluiting bij het bepaalde in de artikelen 512 Sv en volgende.
Artikel 512 Sv – voor zover hier van belang – houdt in dat op verzoek van de verdachte (of, zoals in dit geval een klager/verzoeker) elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Op grond van art. 513, lid 2 Sv dient het verzoek gemotiveerd te worden gedaan.
2.2
Aan verzoeker moet worden toegegeven dat uit het door hem op 10 september 2020 ingediende wrakingsverzoek, bij nauwkeurige lezing, niet blijkt dat het om een voorwaardelijk verzoek gaat. Uit de door verzoeker in zijn toelichting gebruikte bewoordingen
(‘Ik geef aan binnen twee weken uitsluitsel te willen (…). Als zij mijn vordering zouden afwijzen zou ik: - de raadsheren wraken (…)’)is dat bij de intake van het wrakingsverzoek kennelijk abusievelijk wel zo opgevat.
Na ontvangst van de e-mail van mr. Rens van 29 september 2020, die duidelijk maakte dat het om een onvoorwaardelijk wrakingsverzoek ging, is het verzoek meteen in behandeling genomen, zoals blijkt uit de op 30 september 2020 door de griffier aan mr. Rens gezonden e-mail.
2.3
Voor de behandeling van het door verzoeker op 10 september 2020 ingediende wrakingsverzoek was nog geen behandeldatum gepland. Evenmin waren er al raadsheren aangewezen voor de behandeling. Aangezien het verzoek zich richt tegen de wrakingskamer als zodanig, en nog geen raadsheren voor de behandeling van het wrakingsverzoek in de hoofdzaak bekend zijn, doet de wrakingskamer het onderhavige verzoek zonder mondelinge behandeling af en zal het verzoek kennelijk-niet ontvankelijk worden verklaard. Uit de hiervoor onder 2.2. geschetste gang van zaken blijkt dat sprake is van een evident misverstand bij de intake van het wrakingsverzoek dat voldoende voortvarend is rechtgezet.
2.4
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
verklaart verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de wrakingskamer.
Deze beslissing is op 16 oktober 2020 gegeven door mrs. A.N. van de Beek, A.M. van Amsterdam en H.A. van den Berg, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en bij afwezigheid van de oudste en jongste raadsheer door de voorzitter en de griffier ondertekend.