ECLI:NL:GHAMS:2020:2918

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
200.252.839/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de omvang van huwelijkse schulden en regresvordering in echtscheidingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omvang van huwelijkse schulden en een regresvordering tussen partijen, die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De man, appellant, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 26 september 2018 was gewezen. De man vorderde onder andere vaststelling van de omvang van de huwelijkse schulden, die hij op € 47.357,41 stelde, en een verklaring voor recht dat hij deze schulden voor meer dan de helft had voldaan uit eigen middelen. De vrouw, geïntimeerde, voerde verweer en stelde dat de man niet had aangetoond dat hij meer dan zijn aandeel had betaald.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen op 1 november 2014 in wettelijke gemeenschap van goederen waren gehuwd en dat zij op 18 februari 2015 zijn gescheiden. De man heeft in eerste aanleg een tegenvordering ingesteld op de vrouw, onder andere uit hoofde van regres, vanwege de huwelijkse schulden waarvan hij meer dan zijn aandeel zou hebben betaald. De kantonrechter had de vorderingen van de man afgewezen, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd. Het hof heeft geoordeeld dat de man recht heeft op een regresvordering van € 9.259,25 op de vrouw, omdat hij meer dan zijn aandeel in de gemeenschapsschulden heeft voldaan. Daarnaast heeft het hof de vrouw veroordeeld tot betaling van € 7.000,- voor goederen die zij heeft onttrokken aan de onderneming van de man.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen in echtscheidingsprocedures om duidelijkheid te verschaffen over de omvang van huwelijkse schulden en de verdeling daarvan, evenals de rechten en plichten die voortvloeien uit de gemeenschap van goederen. Het hof heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, gezien de aard van het geschil.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team III
zaaknummer : 200.252.839/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 6450989 CV EXPL 17-10047
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 oktober 2020
inzake
[de man],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. C.H.C. Houben te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D. Klein te IJmuiden, gemeente Velsen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna “de man” en “de vrouw” genoemd.
De man is bij dagvaarding van 20 december 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 26 september 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen de vrouw als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en de man als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
Bij tussenarrest van 5 maart 2019 heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast. Partijen hebben beiden afgezien van deze comparitie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 13 augustus 2020 doen bepleiten door de in de aanhef genoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben bij deze gelegenheid nog op voorhand toegezonden producties in het geding gebracht; de man heeft zijn producties vergezeld doen gaan van een akte indiening stukken met daarin een korte toelichting op de overgelegde producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De man heeft een bewijsaanbod gedaan en heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, alsnog de vorderingen van de vrouw zal afwijzen en bij arrest - uitvoerbaar bij voorraad - zijn volgende vorderingen zal toewijzen,
1) te verklaren voor recht dat de omvang van de huwelijkse schulden € 47.357,41 bedraagt;
2) te verklaren voor recht dat de man de huwelijkse schulden voor meer dan de helft heeft voldaan uit eigen middelen;
3) te verklaren voor recht dat de man ten aanzien van de huwelijkse schulden een regresvordering heeft op de vrouw ter hoogte van het bedrag dat de man meer heeft betaald dan zijn helft van de gemeenschapsschulden, zijnde € 17.296,60;
4) de vrouw te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 9.896,60 dat resteert na verrekening van de regresvordering van de man met de vorderingen van de vrouw op de man uit de overeenkomst van 10 december 2014;
5) de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen een bedrag van € 7.000,- ten aanzien van de goederen die zij heeft onttrokken uit de onderneming van de man;
met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, te verhogen met rente na ommekomst van deze termijn.
De vrouw heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, zal overgaan tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, onder afwijzing van de vorderingen van de man, en onder compensatie van de proceskosten.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.5. de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2.
Partijen waren in de wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd. Op 1 november 2014 zijn zij gescheiden van tafel en bed en op 18 februari 2015 is de echtscheiding uitgesproken, welke op 4 maart 2015 is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
2.3.
In de echtscheidingsbeschikking van 18 februari 2015 heeft de rechtbank partijen bevolen over te gaan tot verdeling van hun gemeenschap ten overstaan van een notaris. Partijen hebben hieraan geen uitvoering gegeven.
2.4.
Partijen zijn bij schriftelijke overeenkomst van 10 december 2014 overeengekomen dat het aandeel van de vrouw in de vennootschap onder firma [de onderneming] aan de man is toebedeeld tegen een bedrag van € 30.000,00, zodat de man de onderneming als eenmanszaak zal kunnen voortzetten. Partijen zijn overeengekomen dat de man het bedrag van € 30.000 zal aflossen in maandelijkse termijnen van € 300,00. Tussen partijen staat vast dat de man tot en met juni 2017 een bedrag van in totaal € 9.600,00 aan de vrouw heeft voldaan.
2.5.
De tot de huwelijksgemeenschap behorende echtelijke woning is op 30 juni 2017 geleverd aan een derde. De overwaarde van € 90.283,20 is, na verrekening van onder andere een achterstand op de hypotheekschuld en een tekort op een gezamenlijke rekening, verdeeld en bij helfte aan partijen uitgekeerd.
2.6.
De tot de gemeenschap behorende roerende zaken zijn tussen partijen feitelijk verdeeld.

3.Beoordeling

3.1.
De man heeft in eerste aanleg gesteld een tegenvordering op de vrouw te hebben onder andere uit hoofde van regres, vanwege de huwelijkse schulden waarvan de man meer dan zijn aandeel (de helft) zou hebben betaald. De man heeft in conventie een beroep gedaan op verrekening en in reconventie gevorderd dat de vrouw, na verrekening met zijn tegenvordering, wordt veroordeeld tot betaling aan hem van een bedrag van € 4.327,- te vermeerderen met de wettelijke rente. De kantonrechter heeft de stellingen van de man ten aanzien van de regresvordering gepasseerd. De kantonrechter heeft daartoe kort gezegd overwogen dat de omvang van de gemeenschapsschulden niet kan worden vastgesteld en dat de man niet heeft gesteld en ook anderszins niet is gebleken dat hij de gemeenschapsschulden voor meer dan de helft heeft voldaan, zodat niet kan worden vastgesteld dat de man een vordering uit hoofde van regres heeft op de vrouw.
De man komt met de grieven 1 tot en met 3 en 5 op tegen dit oordeel van de kantonrechter. Daarbij heeft de man in de toelichting op zijn tweede grief verwezen naar de 61 bijlagen die als onderdeel van productie 2 gevoegd zijn bij memorie van grieven.
De man heeft bij memorie van grieven een verklaring voor recht gevorderd dat de omvang van de huwelijkse schulden € 47.357,41 bedraagt, een verklaring voor recht dat hij de huwelijkse schulden voor meer dan de helft uit eigen middelen heeft voldaan, en een verklaring voor recht dat de man een regresvordering op de vrouw heeft ter hoogte van het bedrag dat hij meer heeft betaald dan de vrouw, te weten € 17.296,60.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn op enkele onderdelen bedragen aangepast en heeft de man aangegeven dat de gemeenschapsschuld € 45.382,79 bedraagt, waarvan € 40.564,80 door de man is voldaan en het restant door de vrouw. De vrouw dient per saldo € 17.481,56 aan de man te vergoeden, aldus de man.
De vrouw voert verweer, waarop hieronder bij de bespreking van de vorderingen van de man nader wordt ingegaan.
3.2.
Het hof stelt voorop dat partijen beiden ervan uitgaan dat als peildatum voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap heeft te gelden 1 november 2014.
3.3.
In reactie op de memorie van antwoord heeft de man als productie 5 bij akte indienen nadere stukken een overzicht in het geding gebracht, waaruit blijkt van de standpunten van de man naar aanleiding van de memorie van antwoord. Aan de hand van dit overzicht is met partijen ter zitting gesproken over de omvang en samenstelling van de tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behorende huwelijkse schulden en de betalingen daarop gedaan door partijen.
Het hof gaat over tot bespreking van de door de man benoemde huwelijkse schulden, aan de hand van de 61 posten die de man heeft voorgedragen bij memorie van grieven. Daarbij stelt het hof voorop dat de man de deelvorderingen gebaseerd op de
bijlagen 1, 7, 8, 9, 12, 13, 15, 19, 26, 28, 41, 42, 43, 44, 49, 50, 51, 52, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60 en 61blijkens genoemde productie 5 en zijn toelichting ter zitting, heeft ingetrokken, zodat deze geen verdere bespreking behoeven.
Bijlage 2advocaatkosten zoon.
De vrouw erkent dat het een schuld van de gemeenschap betreft en dat de man deze schuld heeft voldaan. Deze vordering dient voor
€ 591,83in de (door partijen voorgestane) verrekening van door hen betaalde gemeenschapsschulden te worden betrokken.
Bijlage 3schuld Nuon.
De vrouw heeft – naar het hof begrijpt - gesteld dat deze vordering slechts voor een bedrag van € 2.295,43 dient te worden aangemerkt als gemeenschapsschuld. De vrouw heeft aangegeven dat door toedoen van de man de schuld is opgelopen tot € 4.187,13 en dat slechts € 2.295,43 aantoonbaar door de man is betaald. Zij is niet aangeschreven voor deze schuld. Het hof overweegt dat met het voorgaande vaststaat dat de schuld een gemeenschapsschuld is waarvoor partijen hoofdelijk zijn verbonden, en dat partijen in hun onderlinge verhouding deze schuld bij helfte dienen te dragen. Dat de opslag van kosten specifiek ten laste van de man zou moeten komen is een afwijking van deze hoofdregel en gelet op de beperkte stellingen van de vrouw is deze afwijking niet gerechtvaardigd. Bovendien heeft de man aan de hand van de overgelegde e-mail van 23 november 2018 van Aedizon Gerechtsdeurwaarders B.V. aangetoond dat hij het volledige bedrag heeft voldaan. Het hof stelt vast dat deze schuld voor een bedrag van
€ 4.187,13in de verrekening dient te worden betrokken.
Bijlage 4schuld KNHS.
De vrouw heeft erop gewezen dat de door de man opgevoerde schuld een schuld is van de Rijvereniging [X] . Het betreft dan ook geen gemeenschapsschuld, aldus de vrouw. De man heeft ter zitting toegelicht dat de man als bestuurder is aangesproken voor deze schuld, dat de vrouw de paardensport beoefent en dat deze aanspraak is gedaan tijdens het huwelijk van partijen.
Het hof overweegt dat uit de overgelegde stukken naar voren komt dat de man als bestuurder van de Rijvereniging [X] is aangesproken tot betaling. Daarmee is niet vastgesteld dat deze schuld als gemeenschapsschuld is aan te merken. Dat de man als bestuurder was gehouden voor deze schuld in te staan en dat als gevolg daarvan de gemeenschap voor deze schuld is verbonden is in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw niet komen vast te staan.
Bijlage 5 schuld aan ouders van de man.
De man stelt dat deze gemeenschapsschuld een schuld betreft die partijen tijdens het huwelijk zijn aangegaan bij de ouders van de man voor de aanschaf van een motor voor de auto van partijen. Deze schuld bedroeg in hoofdsom € 5.000,- en is met rente opgelopen tot € 6.200,-, aldus de man. De man stelt dat dit blijkt uit een bankafschrift waaruit volgt dat op 19 september 2007 een bedrag van € 5.000,- door zijn vader is overgemaakt op de ondernemersrekening onder vermelding van “lening”. Partijen gebruikten deze rekening als gezamenlijke rekening, aldus de man. De lening is, inclusief rente, door de man op 21 juli 2017 afbetaald waardoor de man een regresvordering op de vrouw heeft verkregen.
De vrouw heeft betwist dat een geldleenovereenkomst met de ouders van de man is gesloten, en zij heeft voorts erop gewezen dat de overboeking van € 6.200,- die de man heeft overgelegd ten bewijze van de afbetaling op de lening, is gevolgd (of voorafgegaan) door een storting van hetzelfde bedrag op de betreffende rekening van de man.
Het hof overweegt dat de man ten bewijze van het bestaan van de geldleningsovereenkomst heeft overgelegd als productie 4 een kopie van een geldleningsovereenkomst die hij op 1 mei 2017 met zijn vader heeft gesloten. In deze overeenkomst wordt melding ervan gemaakt, dat deze schuld van € 20.000,- mede dient ter aflossing van een oude schuld van 19 september 2008, en dat het bedrag van de aflossing op deze schuld direct zal worden teruggestort. Het voorgaande kan inderdaad een verklaring vormen voor de storting van € 6.200,- op de rekening van de man op 21 juli 2017 en het vervolgens betalen door de man op de door hem gestelde oude geldlening. De man heeft echter geen enkel bewijsmiddel voorgedragen waaruit het aangaan of bestaan van de geldschuld op 19 september 2008 blijkt. Deze omstandigheid klemt te meer daar het in de stellingen van de man een lening ten behoeve van de vervanging van de motor van – de hierna nader te bespreken – bedrijfsauto betrof, die door partijen in de boekhouding van de vennootschap onder firma was opgenomen.
Bijlage 6 schuld creditcard Kriek.
De vrouw heeft deze schuld erkend als gemeenschapsschuld; zij heeft echter aangegeven dat de hoogte van de schuld € 511,97 dient te zijn.
Het hof heeft ter zitting met partijen geconstateerd dat uit het door de man overgelegde creditcardoverzicht (op een na laatste blad van bijlage 6) gedateerd 26 oktober 2014 valt af te leiden dat de schuld destijds
€ 511,97bedroeg. Uitgaande van een peildatum van 1 november 2014 gaat het hof uit van dat laatste bedrag.
Bijlage 10 aanschaf energielabel A.
Deze post is akkoord tussen partijen voor een bedrag van
€ 5,-.
Bijlage 11 schuld orthodontist zoon.
De man heeft de kosten van de behandeling van de zoon van partijen bij de orthodontist – na verhoging met (buiten)gerechtelijke incassokosten – een bedrag van
€ 671,63voldaan. Hoewel de vrouw terecht erop wijst dat deze schuld is ontstaan na ontbinding van de gemeenschap, zal het hof de man toestaan deze in omvang niet betwiste schuld in de verrekening te betrekken. Het gaat hier immers om kosten voor de verzorging van de minderjarige zoon van partijen, partijen hadden een co-ouderschap en op beide partijen rust de wettelijke verplichting hiervoor in te staan.
Bijlage 14 Rijvereniging [X].
Deze schuld betreft eveneens een schuld van Rijvereniging [X] . Het hof laat deze schuld buiten beschouwing op de gronden die reeds onder “Bijlage 4” zijn besproken.
Bijlage 16 schuld Primeline 2008.
De vrouw heeft deze schuld erkend voor een bedrag van
€ 4.308,58.
Bijlage 17 schuld Primeline 2007.
De vrouw heeft erkend dat het een gemeenschapsschuld betreft. Zij heeft echter erop gewezen dat uit de bescheiden die de man heeft overgelegd slechts blijkt van betaling tot een bedrag van € 807,77 en dat ook nu nog een kredietruimte op deze creditcardrekening de man ter beschikking staat.
Het hof overweegt dat uit de door de man overgelegde stukken, mede vanwege tussentijdse storneringen en het onleesbaar maken van boekingen door deze zwart te maken, niet eenduidig kan worden opgemaakt welke omvang de schuld had op de peildatum en in hoeverre de man daarop heeft afgelost. Nu de vrouw akkoord kan gaan met een verrekening ten gunste van de man van
€ 807,77zal het hof bij dat bedrag aansluiten voor zowel de omvang op de peildatum als de betaling daarop door de man.
Bijlage 18 contributie paardrijden zoon.
De vrouw heeft deze schuld erkend voor het door de man genoemde bedrag van
€ 160,02.
Bijlage 20 schuld PWN.
De vrouw heeft erkend dat sprake is van een gemeenschapsschuld, doch zij kan zich niet vinden in de door de man opgegeven hoogte.
Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat de schuld vanwege incassokosten is opgelopen tot het door de man opgegeven bedrag en dat de man deze schuld in ieder geval voor het door hem opgegeven bedrag van
€ 97,38heeft voldaan. Ook hier is het hof van oordeel dat de opslag van de kosten niet specifiek ten laste van de man dient te komen. Voor de grondslag van dit oordeel verwijst het hof naar hetgeen onder “Bijlage 3” is uiteengezet. Een en ander leidt ertoe dat de vrouw ook kan worden aangesproken voor verhogingen op de hoofdsom vanwege vertraging in de betaling, nu zij geen omstandigheden heeft voorgedragen die een uitzondering op die regel rechtvaardigen.
Bijlage 21 negatief saldo en/of rekening toegedeeld aan de man.
Deze vordering van de man is akkoord tussen partijen voor het door de man aangegeven bedrag van
€ 31,53.
Bijlage 22 debetsaldo betaalrekening partijen.
De man heeft gesteld dat partijen op de peildatum een debetstand hadden op een gezamenlijke rekening, waarvan een bedrag van € 712,19 ter gelegenheid van de overdracht van de voormalige echtelijke woning is afgelost. Een en ander zou volgen uit de aflosnota. De man heeft het andere deel van deze schuld voldaan en hij wenst een bedrag van € 889,31 in de verrekening te betrekken.
De vrouw heeft aangevoerd dat het gehele debetsaldo bij de overdracht van de woning is ingelost en zij heeft daarbij verwezen naar een door haar overgelegde afrekening van de notaris.
Het hof stelt vast dat uit het door de man overgelegde financieel jaaroverzicht 2014 volgt dat destijds een debetsaldo bestond van € 1.601,51. Uit de door de vrouw overgelegde afrekening van de notaris blijkt dat bij de aflossing hypotheek de bank partijen onder meer een bedrag van € 1.108,34 in rekening heeft gebracht uit hoofde van “achterstanden”, alsmede een bedrag van € 2.562,19 uit hoofde van “Overige kosten”. Het saldo van de afrekening is tussen partijen gedeeld. Bij gebreke van een toelichting van de zijde van de man kan het hof de juistheid van de stelling van de man, die erop neerkomt dat hij meer dan zijn aandeel in de schuld van € 1.601,51 heeft betaald, niet vaststellen. Het hof neemt deze schuld dan ook niet mee voor de oorspronkelijke hoofdsom en zal deze niet verder in de verrekening betrekken nu het hof ervan uitgaat dat deze schuld bij de afrekening is voldaan en door ieder van partijen voor € 800,75 is gedragen.
Bijlage 23 schuld PWN.
Deze post is tussen partijen akkoord; de man heeft een bedrag van
€ 106,90op een gemeenschapsschuld voldaan.
Bijlage 24 schuld Van den Ham.
De man heeft deze schuld ter zitting nader toegelicht. Het zou gaan om achterstallige betalingen op een onderhoudscontract voor de C.V.-installatie van de echtelijke woning. De vrouw heeft bestreden dat partijen deze schuld hadden en zij heeft erop gewezen dat de door de man overgelegde stukken niet aansluiten, in die zin dat niet kan worden vastgesteld dat een betaling heeft plaatsgevonden op de door de man gestelde gemeenschapsschuld.
Het hof volgt de vrouw in deze laatste stelling. De man heeft een sommatie van 11 augustus 2015 overgelegd ten bedrage van € 316,45 (en bij niet betaling binnen drie dagen van € 376,52). De overboeking die de man daarbij heeft gevoegd betreft een bedrag van € 359,89 van 15 juni 2016. Nu het hof bovendien niet kan vaststellen dat het betaaladres aansluit bij de genoemde sommatie, kan evenmin worden vastgesteld dat het een gemeenschapsschuld betreft en dat de man de betreffende schuld ten behoeve van de gemeenschap heeft voldaan.
Bijlage 25 schuld orthodontist zoon.
De vrouw heeft de betreffende schuld erkend voor een bedrag van € 131,-, maar het hof zal bij die stand van zaken uitgaan van het door de man opgegeven bedrag van
€ 131,48.
Bijlage 27 schuld North West.
De man heeft de vordering ter zitting aldus nader toegelicht dat het de uitvaartverzekering van partijen betreft, die de man kort na het uiteengaan van partijen voor partijen gezamenlijk heeft voldaan. Nu de vrouw niet heeft betwist dat het de kosten van de uitvaartverzekeraar North West betreft en het een betaling van een verzekering betreft die - als onvoldoende betwist - betrekking heeft op dan wel voortvloeit uit de huwelijkse periode, dient de vordering voor het door de man gestelde bedrag van
€ 59,26in de verrekening te worden betrokken.
Bijlage 29 tot en met 31 en 34 tot en met 39 eigenaarslasten woning.
De man legt aan deze vorderingen ten grondslag dat hij de eigenaarslasten van de voormalige echtelijke woning is blijven voldoen, welke kosten ten laste van partijen gezamenlijk zouden dienen te komen.
De vrouw heeft als verweer aangevoerd dat de man de echtelijke woning is blijven gebruiken, dat partijen de afspraak hadden dat de man alle lasten zou voldoen en dat de man dan ook is gehouden deze kosten te dragen. De man heeft betwist dat partijen hebben afgesproken dat de man álle lasten van de voormalige echtelijke woning zou dragen. De man zou de hypotheeklasten dragen en dat heeft hij gedaan, zo stelt hij.
Het hof overweegt dat de vrouw als mede-eigenaar in beginsel jegens de man als mede-eigenaar is gehouden de aan de woning verbonden lasten mede te dragen in verhouding tot haar mede-eigendom. De vrouw stelt dat partijen een afwijkende afspraak hebben gemaakt, maar de man heeft betwist dat partijen ooit een dergelijke verdergaande afspraak hebben gemaakt, anders dan de betaling van de hypotheek(rente)lasten. Bij gebreke van nadere en concreet onderbouwde feiten en omstandigheden die tot de vaststelling van het bestaan van de door de vrouw gestelde afspraak zouden kunnen leiden, gaat het hof aan het standpunt van de vrouw voorbij. Dit betekent dat de vrouw is gehouden bij helfte bij te dragen in de door de man gestelde en niet in omvang door de vrouw bestreden kosten van genoemde posten, derhalve een bedrag van (bijlage 29)
€ 67,03, (bijlage 30)
€ 73,08, (bijlage 31)
€ 40,00, (bijlage 34)
€ 285,08, (bijlage 35)
€ 300,-, (bijlage 36)
€ 325,70, (bijlage 37)
€ 83,26, (bijlage 38)
€ 95,-en (bijlage 39)
€ 109,85.
Bijlage 32 lokale heffingen woning.
De man stelt een bedrag van € 1.550,54 te hebben voldaan. De vrouw erkent dat sprake is van een gemeenschapsschuld. Zij heeft echter aangegeven dat de vordering € 1.454,54 zou bedragen. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt echter dat er beslag is gelegd op roerende zaken en dat de executieverkoop is aangekondigd, waardoor extra kosten in rekening zijn gebracht. Daarmee is de vordering opgelopen tot € 1.550,54 en de man heeft dat bedrag blijkens het door hem overgelegde bankafschrift op 27 september 2015 betaald. De vrouw dient deze hoofdelijke schuld ad
€ 1.550,54bij helfte te dragen.
Bijlage 33 gemeentelijke belastingen woning.
De vrouw heeft deze schuld tot een bedrag van € 632,76 erkend als door de man betaalde gemeenschapsschuld. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt echter dat vanwege explootkosten en beslagkosten de vordering is opgelopen tot € 762,76. Het hof gaat dan ook uit van betaling door de man van de gehele schuld van
€ 762,76.
Bijlage 40 schuld Wehkamp.
Ter zitting is met partijen besproken dat op deze schuld aan Wehkamp door de man is betaald
€ 600,-en door de vrouw het restantbedrag van
€ 4.548,68.
Bijlagen 45 tot en met 48 schuld Visa.
De man stelt dat hij een Visacardschuld van partijen van € 5.672,27 op de peildatum heeft afbetaald door over het jaar 2014 een bedrag van € 525,- (bijlage 45), over het jaar 2015 een bedrag van € 1.750,- (bijlage 46), over het jaar 2016 een bedrag van € 1.950,- (bijlage 47) en over het jaar 2017 een bedrag van € 2.820,38 (bijlage 48) te betalen.
De vrouw heeft bij memorie van antwoord erkend dat het een gemeenschapsschuld betreft en daarbij bedragen genoemd die wat betreft bijlage 46, 47 en 48 corresponderen met het door de man opgevoerde bedrag. Ten aanzien van bijlage 45 heeft de vrouw zich kennelijk vergist, want daar heeft zij een veel te hoog bedrag aan schuld opgegeven van € 5.388,18, hetgeen de man ook ter zitting heeft erkend.
Het hof overweegt met betrekking tot de omvang van de hoofdsom op de peildatum dat uit de stukken die de man heeft overgelegd, met name de bijlage 45 en de daarin opgenomen sommatiebrief van International Card Services van 5 november 2014 waarop de man ter zitting heeft gewezen, valt af te leiden dat de hoofdsom van de schuld op de 5e november 2014 € 5.672,27 bedroeg. Verder staat vast dat de man op deze hoofdsom en de tussentijds nog verschenen rente heeft afgelost. De bedragen die volgen uit de bankafschriften en/of overzichten in de betreffende bijlage 45 zijn € 525,- over 2014, uit de bijlage 46 € 1.750,- over 2015, bijlage 47 heeft de vrouw akkoord gegeven voor een bedrag van € 1.950,- over 2016, , en uit de bijlage 48 blijkt van het door de man gestelde bedrag van € 2.820,38. Dit alles brengt mee dat bij de verrekening van de schulden uit hoofde van deze Visacardschuld rekening dient te worden gehouden met het door de man voor de gemeenschap betaalde schuld van totaal (€ 525,- + € 1.750,- + € 1.950,- + € 2.820,38,-)
€ 7.045,38.
Bijlage 53 lokale heffingen woning.
De vrouw heeft deze schuld ten bedrage van
€ 59,-erkend als gemeenschapsschuld die door de man is gedragen, zodat deze in de verrekening dient te worden betrokken.
3.4.
De slotsom van het voorgaande is dat het hof op basis van de stellingen van partijen omtrent de omvang van de gemeenschapsschuld de door de man gevraagde verklaring voor recht omtrent de omvang van de gemeenschapsschuld kan vaststellen tot een bedrag van in totaal
€ 26.944,21. Nu de vrouw een beroep heeft gedaan op verrekening, zal het hof hiervan uitgaan. Het hof wijst erop dat in dit bedrag niet is meegenomen de schuld aan de orthodontist ad € 671,63, die is ontstaan ten behoeve van de behandeling van de minderjarige zoon van partijen, nu de grondslag is gelegen in de onderhoudsplicht van de man en de vrouw als ouders. De vrouw dient daarin echter wel bij helfte bij te dragen.
Aan de zijde van de man kan in de verrekening worden betrokken een bedrag van {€ 591,83 (bijl. 2), € 4.187,13 (bijl. 3), € 511,97 (bijl. 6), € 5,00 (bijl. 10), € 4.308,58 (bijl. 16), € 807,77 (bijl. 17), € 160,02 (bijl. 18), € 97,38 (bijl. 20), € 31,53 (bijl. 21), € 106,90 (bijl. 23), € 131,48 (bijl. 25), € 59,26 (bijl. 27), € 67,03 (bijl. 29), € 73,08 (bijl. 30), € 40,00 (bijl. 31), € 1.550,54 (bijl. 32), € 762,76 (bijl. 33), € 285,08 (bijl. 34), € 300,00 (bijl. 35), € 325,70 (bijl. 36), € 83,26 (bijl. 37), € 95,00 (bijl. 38), € 109,85 (bijl. 39), € 600,- (bijl. 40), € 7.045,38 (bijl. 45 t/m 48), € 59,00 (bijl. 53)}, totaal
€ 22.395,53. Aan de zijde van de vrouw kan worden betrokken een bedrag van € 4.548,68 (bijl. 40).
Zoals gemeld is de omvang van de gemeenschapsschuld € 26.944,21. Ieders aandeel daarin is gelijk aan de helft, zijnde (afgerond) € 13.472,11. De man heeft voldaan € 22.395,53 en derhalve € 8.923,42 meer dan zijn aandeel gedragen. De vrouw heeft voldaan € 4.548,68 en derhalve € 8.923,43 minder dan haar aandeel gedragen. De regresvordering van de man op de vrouw vanwege de gemeenschapsschulden bedraagt dan ook € 8.923,43.
Daarnaast dient de vrouw bij helfte bij te dragen in de schuld van € 671,63 (bijl. 11) waardoor de omvang van de vordering van de man uit hoofde van regres en uit hoofde van bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de minderjarige zoon bedraagt (€ 335,82 + € 8.923,43 =)
€ 9.259,25. Het hof zal het door de man sub 3 gevorderde in deze zin toewijzen. Voor toewijzing van het gevorderde sub 4 bestaat onvoldoende grondslag, nu de omvang van de restantschuld van de man aan de vrouw tussen partijen in discussie is. De vrouw heeft executiemaatregelen genomen en heeft ter zitting geen afstand van deze executiebevoegdheid genomen. Daarmee kan het hof de vraag, of er na verrekening van de vordering nog een bedrag resteert ten gunste van de man, thans niet beantwoorden. Onder die omstandigheden zal het hof de vrouw veroordelen tot betaling aan de man van enig resterend bedrag na verrekening van haar restantvordering op de man uit hoofde van de overeenkomst tussen partijen van 10 december 2014.
Het hof komt niet toe aan het bewijsaanbod van de man tot het overleggen van nadere stukken. Indien de man beschikt over andere schriftelijke stukken ter onderbouwing van zijn vorderingen had hij deze in de procedure kunnen inbrengen. Het hof komt evenmin toe aan het bewijsaanbod van de man tot het horen van getuigen. Hij heeft nagelaten te onderbouwen op welke stellingen met betrekking tot welke schuld zijn bewijsaanbod ziet, zodat zijn bewijsaanbod onvoldoende concreet is.
3.5.
De vierde grief van de man richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de v.o.f., inclusief de activa en passiva tussen partijen is verdeeld en verrekend bij de overeenkomst van 10 december 2014. De man wijst in de toelichting op zijn grief erop dat een paardentrailer en een (bedrijfs)auto, beide aangekocht op naam van de v.o.f., door de vrouw zijn meegenomen, en dat hij uit dezen hoofde een vordering heeft op de vrouw, nu hij alle activa van de v.o.f. heeft verkregen op grond van de overeenkomst van 10 december 2014. De man vordert een bedrag van € 7.000,- in totaal, een bedrag van € 4.000,- voor de paardentrailer en een bedrag van € 3.000,- voor de auto.
De vrouw heeft betwist dat zij na de peildatum zaken uit de v.o.f. heeft onttrokken dan wel dat zij zaken aan de v.o.f. heeft onttrokken op een wijze waardoor een vergoedingsverplichting aan de onderneming bestaat. Daarnaast betwist de vrouw in algemene zin de deugdelijkheid van de vordering.
Het hof overweegt dat de man als productie 3 in hoger beroep stukken heeft overgelegd waaruit naar voren komt dat de trailer aan de v.o.f. is gefactureerd en op de balans van de v.o.f. is opgenomen geweest. Daarnaast heeft de man een factuur van de auto op naam van de v.o.f. in het geding gebracht en erop gewezen dat de auto op een bedrijfskenteken is afgegeven. In het licht van deze gegevens heeft vrouw niet (voldoende gemotiveerd) betwist dat de trailer en de auto tot het vermogen van de v.o.f. behoorden.
Van de zijde van de vrouw is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling als productie 6 in het geding gebracht een lijst met de aanhef “verdeling inboedel”. Hierop valt te lezen dat de auto en de trailer aan de vrouw zijn toegedeeld. De man heeft echter betwist dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling op basis van deze lijst. De man heeft in dit verband gewezen op het voorstel van zijn kant, dat als onderdeel van productie 5 bij tabblad 1.1 van de stukken in eerste aanleg is overgelegd. De man heeft uiteengezet dat het een voorstel van zijn kant betrof, waarbij de man had willen afzien van aanspraken in verband met de auto en de trailer, maar dat zijn voorstel door de vrouw is verworpen.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de auto en de trailer toebehoorden aan de v.o.f., en daarmee, na het uittreden van de vrouw uit de v.o.f. op grond van de overeenkomst van 10 december 2014, aan de (eenmanszaak van de) man. Nu vaststaat dat de vrouw de auto en de trailer feitelijk heeft verkregen, kan de man jegens haar aanspraak maken op vergoeding van de waarde. De man heeft in dit verband aangevoerd dat de trailer in 2008 is aangeschaft voor een waarde van € 8.843,-, en dat de auto in maart 2013 is verkregen voor een bedrag van € 4.250,-. De vrouw heeft de hoogte van de vordering van de man niet nader gemotiveerd bestreden, zodat het hof uitgaat van de door de man opgegeven waarde voor de trailer (€ 4.000,-) en de auto (€ 3.000,-). Daarmee heeft de man een vordering op de vrouw van
€ 7.000,00. Het hof zal de vrouw veroordelen dat bedrag aan de man te betalen.
3.6.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grieven doel treffen. Het vonnis in eerste aanleg dient te worden vernietigd, voor zover daarbij de vordering van de man uit hoofde van de gemeenschapsschulden is afgewezen. Tevens is de vrouw gehouden de man een vergoeding te betalen voor de auto en de trailer. De vorderingen van de man onder 1, 2, 3 en 5 zullen als navolgend worden toegewezen. Ten aanzien van de proceskosten overweegt het hof dat de vrouw terecht erop heeft gewezen dat de vorderingen van de man in eerste aanleg zijn afgewezen bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing. Het hof zal in hoger beroep de kosten tussen partijen compenseren, nu het geschil een geschil tussen voormalig echtelieden betreft.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in hoger beroep:
4.1.
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover de regresvordering van de man uit hoofde van betaling van gemeenschapsschulden is afgewezen, en in zoverre opnieuw rechtdoende in hoger beroep:
4.2.
verklaart voor recht dat de omvang van de huwelijkse schulden op grond van het voorgaande € 26.944,21 bedraagt;
4.3.
verklaart voor recht dat de man de huwelijkse schulden voor meer dan de helft heeft voldaan uit eigen middelen;
4.4.
verklaart voor recht dat de man ten aanzien van de huwelijkse schulden en uit hoofde van een bijdrage in kosten van levensonderhoud van de (destijds) minderjarige zoon van partijen een (regres)vordering heeft op de vrouw ter hoogte van € 9.259,25;
4.5.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van enig ten gunste van de man resterend bedrag na verrekening van het restant van de vordering van de vrouw op de man uit hoofde van de overeenkomst tussen partijen van 10 december 2014;
4.6.
veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen een bedrag van € 7.000,- ten aanzien van de goederen die zij heeft onttrokken aan de onderneming van de man;
4.7.
compenseert de kosten tussen partijen in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
4.8.
verklaart de uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.9.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
4.10.
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. H.A. van den Berg, mr. A.R. Sturhoofd en
mr. C.M.J. Peters en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op
27 oktober 2020